Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 90 / Num. 9-10, Ps. 135

Bijbeltekst(en)

Pesachviering

1In de eerste maand van het tweede jaar na de uittocht uit Egypte richtte de HEER zich in de Sinaiwoestijn tot Mozes. Hij zei: 2‘De Israëlieten moeten op de daarvoor vastgestelde tijd het pesachoffer bereiden. 3Dat moet gebeuren op de veertiende dag van deze maand, in de avondschemer, op de vastgestelde tijd, met inachtneming van alle voorschriften en regels die ervoor gelden.’ 4Mozes droeg de Israëlieten op het pesachoffer te bereiden, 5en zo vierden ze op de veertiende dag van de eerste maand, in de avondschemer, in de Sinaiwoestijn het pesachfeest; ze vierden het precies zoals de HEER het Mozes geboden had.

6Nu waren sommigen onrein doordat ze met een lijk in aanraking waren geweest, zodat ze die dag geen Pesach konden vieren. Ze wendden zich nog dezelfde dag tot Mozes en Aäron. 7‘Wij zijn onrein doordat we met een dode in aanraking zijn geweest,’ zeiden ze. ‘Moet dat echt een beletsel zijn om samen met de andere Israëlieten op de vastgestelde tijd ons offer aan de HEER te brengen?’ 8‘Wacht hier,’ antwoordde Mozes, ‘dan zal ik vragen wat de HEER van u verlangt.’ 9Toen zei de HEER tegen Mozes: 10‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer iemand van u of van uw nakomelingen onrein is doordat hij met een lijk in aanraking is geweest of wanneer iemand een verre reis maakt, en hij wil toch ter ere van de HEER het pesachoffer bereiden, 11dan moet hij dat doen in de tweede maand, op de veertiende dag, in de avondschemer. Hij moet er ongedesemd brood en bittere kruiden bij eten. 12Er mag van het offerdier niets overblijven tot de volgende morgen, en de botten mogen niet gebroken worden. Alle voorschriften voor het pesachfeest moeten nauwkeurig in acht genomen worden. 13Maar wie rein is en niet op reis is en desondanks nalaat het pesachoffer te bereiden, moet uit de gemeenschap gestoten worden omdat hij de HEER niet op de vastgestelde tijd zijn offer heeft gebracht. Zo iemand moet de gevolgen van zijn zonde dragen. 14Wil een vreemdeling die bij u woont ter ere van de HEER een pesachoffer bereiden, dan moet hij dat doen met inachtneming van de voorschriften en regels die voor Pesach gelden. Voor vreemdelingen en voor geboren Israëlieten geldt een en dezelfde wet.”’

De wolk

15Op de dag waarop de tabernakel met de verbondstekst was opgebouwd, werd hij overdekt door een wolk. Die avond was de wolk zichtbaar als een vuur boven de tabernakel, en dat bleef zo tot de volgende morgen. 16Zo was het voortdurend: de wolk overdekte de tabernakel en was ’s nachts te zien als een vuur. 17Telkens als de wolk zich van de tent verhief trokken de Israëlieten verder, en op de plaats waar de wolk stilhield sloegen ze hun kamp op. 18Op bevel van de HEER trokken de Israëlieten verder, en op bevel van de HEER sloegen ze hun kamp op. Zolang de wolk op de tabernakel rustte, bleven ze op de plaats waar ze waren. 19Bleef de wolk lange tijd boven de tabernakel hangen, dan braken de Israëlieten al die tijd niet op; ze hielden zich aan de aanwijzingen van de HEER. 20Soms bleef de wolk maar een paar dagen boven de tabernakel hangen. Ook dan sloegen ze hun kamp op wanneer de HEER daartoe bevel gaf en trokken ze weer verder wanneer de HEER het beval. 21Soms ook bleef de wolk alleen van de avond tot de morgen. Als hij zich dan ’s morgens verhief, trokken ze verder. Zodra de wolk zich verhief, of dat nu overdag gebeurde of ’s nachts, trokken ze verder. 22Rustte de wolk langere tijd boven de tabernakel – een paar dagen of een maand of een jaar – dan bleven de Israëlieten al die tijd op de plaats waar ze waren; pas wanneer hij zich verhief trokken ze weer verder. 23Op bevel van de HEER sloegen ze hun kamp op, en op bevel van de HEER trokken ze verder. Ze hielden zich aan de aanwijzingen van de HEER, die de HEER hun bij monde van Mozes gegeven had.

De trompetten

1De HEER zei tegen Mozes: 2‘Maak van gedreven zilver twee trompetten om de gemeenschap bijeen te roepen en om het sein tot opbreken van het legerkamp te geven. 3Wordt er op beide trompetten geblazen, dan moet de hele gemeenschap zich bij je verzamelen, bij de ingang van de ontmoetingstent. 4Als op een ervan geblazen wordt, moeten de leiders van Israël, de aanvoerders van de legereenheden, zich bij je verzamelen. 5Wordt er een luid signaal geblazen, dan breken de afdelingen op die aan de oostkant gelegerd zijn; 6op een tweede luid signaal breken de afdelingen op die aan de zuidkant gelegerd zijn. Telkens als het kamp moet worden opgebroken, moet er een luid signaal gegeven worden. 7Voor het bijeenroepen van de gemeenschap gebeurt dat niet: dan wordt er geen luid signaal geblazen, maar een gewone trompetstoot gegeven. 8Het blazen op de trompetten is de taak van Aärons nakomelingen, de priesters. Deze bepaling blijft voor altijd van kracht, voor alle komende generaties. 9Als jullie in je eigen land door vijanden worden belaagd en ten strijde trekken, blaas dan een alarmsignaal om de HEER, jullie God, aan jullie te herinneren; dan zul je van je vijanden worden verlost. 10Ook als jullie feestvieren, op de hoogtijdagen en bij nieuwemaan, en brandoffers en vredeoffers brengen, moet er op de trompetten geblazen worden om jullie in herinnering te brengen bij jullie God. Ik ben de HEER, jullie God.’

Vertrek uit de Sinaiwoestijn

11Op de twintigste dag van de tweede maand in het tweede jaar verhief de wolk zich van de tabernakel met de verbondstekst 12en trokken de Israëlieten in de voorgeschreven volgorde weg uit de Sinaiwoestijn. De wolk bleef rusten in de woestijn van Paran. 13Dit was de eerste maal dat ze opbraken zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. 14Het eerst braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Judeeërs gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Juda was Nachson, de zoon van Amminadab, 15aanvoerder van het leger van de stam Issachar was Netanel, de zoon van Suar, 16aanvoerder van het leger van de stam Zebulon was Eliab, de zoon van Chelon. 17Daarna werd de tabernakel afgebroken en braken de Gersonieten en de Merarieten op, die hem vervoerden. 18Vervolgens braken de afdelingen op die bij het vaandel van Ruben gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Ruben was Elisur, de zoon van Sedeür, 19aanvoerder van het leger van de stam Simeon was Selumiël, de zoon van Surisaddai, 20aanvoerder van het leger van de stam Gad was Eljasaf, de zoon van Deüel. 21Na hen braken de Kehatieten op, die de heilige voorwerpen droegen; voordat zij aankwamen, was de tabernakel alweer opgebouwd. 22Daarna braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Efraïmieten gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud, 23aanvoerder van het leger van de stam Manasse was Gamliël, de zoon van Pedasur, 24aanvoerder van het leger van de stam Benjamin was Abidan, de zoon van Gidoni. 25Ten slotte braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Danieten gelegerd waren; zij vormden de achterhoede. Aanvoerder van het leger van Dan was Achiëzer, de zoon van Ammisaddai, 26aanvoerder van het leger van de stam Aser was Pagiël, de zoon van Ochran, 27aanvoerder van het leger van de stam Naftali was Achira, de zoon van Enan. 28Dit was de volgorde waarin de legerafdelingen van de Israëlieten opbraken, en in die volgorde trokken ze ook verder.

29Mozes zei tegen Chobab, de zoon van de Midjaniet Reüel, Mozes’ schoonvader: ‘Wij vertrekken nu naar het gebied dat de HEER ons heeft toegezegd. Ga met ons mee; je zult het goed bij ons hebben, want de HEER heeft Israël voorspoed beloofd.’ 30Maar hij antwoordde dat hij liever naar zijn geboorteland terugging. 31‘Ga alsjeblieft niet bij ons weg,’ zei Mozes. ‘Jij weet immers waar wij in de woestijn het best onze tenten kunnen opslaan, je kunt onze gids zijn. 32Als je met ons meegaat, zullen wij je laten delen in de voorspoed die de HEER ons zal geven.’

33Nadat ze bij de berg van de HEER vandaan gegaan waren, trokken ze drie dagen verder. De ark van het verbond met de HEER ging voor hen uit om een rustplaats voor hen te zoeken. 34Wanneer ze verder trokken, hing overdag de wolk van de HEER boven hen. 35Steeds als de ark verder zou trekken zei Mozes:

‘Sta op, HEER, en uw vijanden stuiven uiteen,

uw tegenstanders vluchten voor U!’

36En steeds als de ark stilhield zei hij:

‘Keer terug, HEER, naar Israël,

keer terug naar de tienduizend maal duizenden!’

Numeri 9-10NBV21Open in de Bijbel

1Halleluja!

Loof de naam van de HEER,

loof Hem, dienaren van de HEER,

2u die staat in het huis van de HEER,

in de voorhoven van het huis van onze God.

3Loof de HEER, want Hij is goed,

bezing zijn naam, zo lieflijk van klank.

4De HEER heeft Jakob uitgekozen,

Israël als zijn kostbaar bezit.

5Ik weet het: groot is de HEER,

onze Heer overtreft alle goden.

6De HEER maakt alles wat Hij wil

in de hemel en op de aarde

en in de diepten van de oceanen.

7Wolken wekt Hij aan de einder der aarde,

bliksems maakt Hij en de regen valt,

de wind laat Hij los uit zijn schatkamers.

8Hij trof de eerstgeborenen van Egypte,

van mens en van dier,

9en deed wonderen en tekenen

– in je midden, Egypte –

voor de farao en al zijn dienaren.

10Hij trof vele volken

en doodde machtige koningen:

11Sichon, koning van de Amorieten,

en Og, koning van Basan,

en alle koningen van Kanaän.

12Hun land gaf Hij in bezit,

in bezit aan Israël, zijn volk.

13Uw naam, HEER, blijft in eeuwigheid,

uw roem, HEER, zal duren, geslacht na geslacht.

14Want de HEER doet recht aan zijn volk

en ontfermt zich over zijn dienaren.

15Goden van andere volken zijn van zilver en goud,

gemaakt door mensenhanden.

16Ze hebben een mond, maar kunnen niet spreken,

ze hebben ogen, maar kunnen niet zien,

17ze hebben oren, maar kunnen niet horen;

er komt geen adem uit hun mond.

18Zoals zij, zo worden ook hun makers,

en ieder die op hen vertrouwt.

19Huis van Israël, prijs de HEER,

huis van Aäron, prijs de HEER,

20huis van Levi, prijs de HEER,

u die de HEER vreest, prijs de HEER.

21Geprezen zij de HEER op de Sion,

Hij die zijn woning heeft in Jeruzalem.

Halleluja!

Psalmen 135NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons