Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 86 / Luc. 22-24

Bijbeltekst(en)

Lucas 22

Het pesachmaal

1Het feest van het Ongedesemde brood, dat Pesach genoemd wordt, was bijna aangebroken. 2De hogepriesters en de schriftgeleerden wilden Hem uit de weg ruimen en zochten naar een goede gelegenheid, want ze waren bang voor de reactie van het volk. 3Toen nam Satan bezit van Judas, bijgenaamd Iskariot, een van de twaalf. 4Hij ging naar de hogepriesters en tempelwachters en besprak met hen hoe hij Jezus aan hen zou kunnen uitleveren. 5Ze waren opgetogen en spraken af dat ze hem daarvoor geld zouden geven. 6Judas nam hun aanbod aan en zocht een gunstige gelegenheid om Jezus aan hen uit te leveren, zonder dat het volk het zou merken.

7De dag van het Ongedesemde brood, waarop het pesachlam geslacht moest worden, brak aan. 8Jezus stuurde Petrus en Johannes op pad met de woorden: ‘Ga voor ons het pesachmaal bereiden, zodat we het kunnen eten.’ 9Ze vroegen hem: ‘Waar wilt U dat we het bereiden?’ 10Hij antwoordde: ‘Let op, wanneer jullie de stad in gegaan zijn, zal jullie een man tegemoetkomen die een kruik water draagt. Volg hem naar het huis waar hij binnengaat, 11en zeg tegen de heer van dat huis: “De meester vraagt u: ‘Waar is het gastenvertrek waar Ik met mijn leerlingen het pesachmaal kan eten?’” 12Hij zal jullie een grote bovenzaal wijzen die al is ingericht; maak het daar klaar.’ 13Ze gingen op weg, en alles gebeurde zoals Hij gezegd had, en ze bereidden het pesachmaal.

14Toen het tijd was, ging Hij samen met de apostelen aanliggen voor de maaltijd. 15Hij zei tegen hen: ‘Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten voor de tijd van mijn lijden aanbreekt. 16Want Ik zeg jullie: Ik zal geen pesachmaal meer eten totdat het zijn vervulling heeft gekregen in het koninkrijk van God.’ 17Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en zei: ‘Neem deze beker en geef hem aan elkaar door. 18Want Ik zeg jullie: vanaf nu zal Ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.’ 19En Hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om Mij te gedenken.’ 20Zo nam Hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond, dat door mijn bloed gesloten wordt.

21Maar weet wel dat degene die Mij zal uitleveren samen met Mij aan deze tafel aanligt. 22Want de Mensenzoon moet heengaan zoals het voor Hem bepaald is, maar wee de mens die Hem zal uitleveren.’ 23Ze vroegen zich onder elkaar af wie van hen zoiets zou kunnen doen.

24Toen ontstond er onder hen onenigheid over de vraag wie van hen de belangrijkste was. 25Jezus zei tegen hen: ‘Vorsten oefenen heerschappij uit over de aan hen onderworpen volken, en wie macht heeft laat zich weldoener noemen. 26Laat dat bij jullie niet zo zijn! De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar. 27Want wie is belangrijker: degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar Ik ben in jullie midden als iemand die dient.

28Jullie zijn in al mijn beproevingen steeds bij Mij gebleven. 29Ik bestem jullie voor het koningschap zoals mijn Vader Mij voor het koningschap bestemd heeft: 30jullie zullen in mijn koninkrijk eten en drinken aan mijn tafel, en zetelen op een troon om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël.

31Simon, Simon, weet dat Satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. 32Maar Ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken. En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken.’ 33Simon antwoordde: ‘Heer, ik ben zelfs bereid om met U de gevangenis in te gaan en te sterven.’ 34Maar Jezus zei: ‘Ik zeg je, Petrus, deze nacht zal de haan niet kraaien voordat je driemaal geloochend hebt dat je Mij kent.’

35Daarna zei Hij tegen hen: ‘Toen Ik jullie uitzond zonder geldbuidel, reistas en sandalen, kwamen jullie toen iets tekort?’ ‘Niets!’ antwoordden ze. 36Hij zei: ‘Maar wie nu een geldbuidel heeft, moet die meenemen, evenals zijn reistas, en wie er geen heeft moet zijn mantel verkopen en zich een zwaard aanschaffen. 37Want Ik zeg jullie: wat geschreven staat, moet in Mij tot vervulling komen, namelijk: “Hij werd gerekend tot de wettelozen.” Inderdaad, nu wordt voltrokken wat over Mij gezegd is.’ 38Ze zeiden: ‘Kijk Heer, hier zijn twee zwaarden.’ Maar Hij zei tegen hen: ‘Genoeg hierover!’

Jezus gevangengenomen en verloochend

39Hij vertrok en ging volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden Hem. 40Toen Hij daar was aangekomen, zei Hij tegen hen: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’ 41En Hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad: 42‘Vader, als U het wilt, neem dan deze beker van Mij weg. Maar laat niet wat Ik wil, maar wat U wilt gebeuren.’ 43Uit de hemel verscheen Hem een engel om Hem kracht te geven. 44Hij werd overvallen door doodsangst en bad nog vuriger; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45Toen Hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag Hij dat ze van verdriet in slaap waren gevallen, 46en Hij zei tegen hen: ‘Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.’

47Terwijl Hij nog sprak, kwam er opeens een horde mensen aan. Voorop liep de man die Judas heette, een van de twaalf; hij ging naar Jezus toe om Hem te kussen. 48Maar Jezus zei tegen hem: ‘Judas, lever je de Mensenzoon uit met een kus?’ 49Toen degenen die bij Hem stonden zagen wat er ging gebeuren, vroegen ze: ‘Heer, zullen we er met het zwaard op los slaan?’ 50En een van hen haalde uit naar de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af. 51Maar Jezus zei: ‘Houd daarmee op!’ Hij raakte het oor aan en genas de man. 52Tegen de hogepriesters en tempelwachters en de oudsten van het volk die op Hem afgekomen waren, zei Hij: ‘U bent er met zwaarden en knuppels op uit getrokken om Mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! 53Dagelijks was Ik bij u in de tempel, en toen hebt u geen vinger naar Me uitgestoken, maar dit is uw uur, nu toont de duisternis haar macht.’

54Ze grepen Hem vast en voerden Hem weg, en brachten Hem naar het huis van de hogepriester. Petrus volgde hen op een afstand. 55Ze staken een vuur aan midden op de binnenplaats en gingen eromheen zitten; Petrus voegde zich bij hen. 56Een dienstmeisje zag hem bij het vuur zitten, keek hem strak aan en zei: ‘Die man hoorde er ook bij!’ 57Maar hij ontkende het: ‘Mens, ik ken Hem niet eens!’ 58Even later merkte een ander hem op en zei: ‘Jij bent ook een van hen!’ Maar Petrus zei: ‘Welnee man, helemaal niet.’ 59En ongeveer een uur later zei nog iemand met grote stelligheid: ‘Zeker, die man was ook in zijn gezelschap, hij komt immers ook uit Galilea.’ 60Maar Petrus zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ En op datzelfde moment, terwijl hij nog sprak, kraaide er een haan. 61De Heer draaide zich om en keek Petrus aan, en toen herinnerde Petrus zich de woorden van de Heer: ‘Nog voor vannacht de haan gekraaid heeft zul je Mij driemaal verloochenen.’ 62Hij ging naar buiten en huilde bitter.

63De mannen die Jezus gevangenhielden, dreven de spot met Hem en geselden Hem. 64Ze blinddoekten Hem en zeiden: ‘Profeteer nu maar, wie is het die Je geslagen heeft?’ 65En ze zeiden nog tal van andere lasterlijke dingen tegen Hem.

Het verhoor

66Toen het dag werd, kwam de raad van oudsten van het volk bijeen, hogepriesters zowel als schriftgeleerden, en ze leidden Hem voor in hun raadszitting. 67Ze zeiden: ‘Als U de messias bent, zeg het ons dan.’ Maar Jezus antwoordde: ‘Als Ik het u zeg, gelooft u Mij toch niet. 68En als Ik een vraag stel, antwoordt u niet. 69Maar vanaf nu zal de Mensenzoon gezeten zijn aan de rechterhand van God, de Machtige.’ 70Toen zeiden allen: ‘U bent dus de Zoon van God?’ Hij antwoordde: ‘U zegt dat Ik het ben.’ 71Ze zeiden: ‘Waarvoor hebben we nog getuigenverklaringen nodig? We hebben het immers zelf uit zijn eigen mond gehoord!’

Lucas 23

1Ze stonden allen op en leidden Hem voor aan Pilatus.

2Daar brachten ze de volgende beschuldigingen tegen Hem in: ‘We hebben vastgesteld dat deze man ons volk van het rechte pad afbrengt en de mensen ervan weerhoudt belastingen aan de keizer te betalen, en dat Hij van zichzelf zegt dat Hij de messias is, de koning.’ 3Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het.’ 4Daarop zei Pilatus tegen de hogepriesters en de samengeschoolde menigte: ‘Ik vind niets waaraan deze man schuldig is.’ 5Maar ze bleven hardnekkig beweren: ‘In heel Judea ruit Hij met zijn onderricht het volk op, van Galilea tot hier!’ 6Toen Pilatus dit hoorde, vroeg hij of Jezus uit Galilea kwam, 7en toen hij besefte dat Hij onder Herodes’ gezag viel, stuurde hij Hem naar Herodes, die op dat moment in Jeruzalem verbleef.

8Herodes was bijzonder blij toen hij Jezus zag, want hij wilde Hem al heel lang ontmoeten omdat hij veel over Hem gehoord had. Bovendien hoopte hij Hem een wonder te zien doen. 9Hij ondervroeg Hem uitvoerig, maar Jezus antwoordde hem niet één keer. 10De hogepriesters en de schriftgeleerden die erbij stonden, brachten zware beschuldigingen tegen Hem in. 11Hierop begonnen Herodes en zijn soldaten Jezus te honen, en ze dreven de spot met Hem door Hem een pronkgewaad om te hangen. Zo stuurde hij Hem terug naar Pilatus. 12Op die dag werden Herodes en Pilatus vrienden, terwijl ze altijd elkaars vijanden waren geweest.

13Pilatus riep de hogepriesters en de leiders en het volk bij zich 14en zei tegen hen: ‘U hebt die man voor mij gebracht als iemand die het volk van het rechte pad afbrengt, maar u weet dat ik Hem, toen ik Hem in uw bijzijn verhoorde, aan geen van de zaken waarvan u Hem beticht schuldig heb bevonden. 15En Herodes evenmin, hij heeft Hem immers naar ons teruggestuurd; Hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat. 16Dus zal ik Hem vrijlaten, nadat ik Hem heb laten geselen.’ 18Maar ze begonnen met zijn allen luidkeels te schreeuwen: ‘Weg met Hem! Laat Barabbas vrij!’ 19Deze laatste was gevangengezet wegens een oproer dat in de stad had plaatsgevonden en wegens moord. 20Pilatus praatte opnieuw op hen in omdat hij Jezus wilde vrijlaten. 21Maar ze schreeuwden het uit: ‘Kruisig Hem, kruisig Hem!’ 22Voor de derde maal zei hij tegen hen: ‘Wat heeft die man dan misdaan? Ik heb niets gevonden waarvoor Hij de doodstraf verdient. Dus zal ik Hem vrijlaten, nadat ik Hem heb laten geselen.’ 23Maar ze bleven luidkeels eisen dat Hij gekruisigd zou worden, en met hun geschreeuw wonnen ze het pleit: 24Pilatus besloot hun eis in te willigen. 25Hij liet de man gaan die wegens oproer en moord gevangen was gezet en om wiens vrijlating ze hadden gevraagd, en leverde Jezus over aan hun willekeur.

Kruisiging en graflegging

26Toen Jezus werd weggeleid, hielden de soldaten een zekere Simon van Cyrene aan, die net de stad binnenkwam. Ze legden het kruis op zijn rug en lieten hem het achter Jezus aan dragen. 27Een grote volksmenigte volgde Jezus, waaronder veel vrouwen die over Hem weeklaagden en zich op de borst sloegen. 28Jezus keerde zich echter naar hen om en zei: ‘Dochters van Jeruzalem, huil niet om Mij. Huil liever om jezelf en je kinderen, 29want weet, de tijd zal aanbreken dat men zal zeggen: “Gelukkig wie onvruchtbaar is, gelukkig de moederschoot die niet gebaard heeft en de borst die geen kind heeft gezoogd.” 30Dan zullen de mensen tegen de bergen zeggen: “Val op ons neer!” en tegen de heuvels: “Bedek ons!” 31Want als dit gebeurt met het jonge hout, wat zal het verdorde hout dan niet te wachten staan?’ 32Samen met Jezus werden nog twee anderen, beiden misdadigers, weggeleid om terechtgesteld te worden.

33Aangekomen bij de plek die de Schedelplaats heet, kruisigden ze Hem, samen met de twee misdadigers, de een rechts van Hem, de ander links. 34Jezus zei: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ De soldaten verdeelden zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen. 35Het volk stond toe te kijken. De leiders hoonden Hem en zeiden: ‘Anderen heeft Hij gered; laat Hij nu zichzelf redden als Hij de messias van God is, zijn uitverkorene!’ 36Ook de soldaten dreven de spot met Hem, ze gingen voor Hem staan en boden Hem water met azijn aan, 37terwijl ze zeiden: ‘Als Je de koning van de Joden bent, red jezelf dan!’ 38Boven Hem was een opschrift aangebracht: ‘Dit is de koning van de Joden’. 39Een van de gekruisigde misdadigers zei spottend tegen Hem: ‘Jij bent toch de messias? Red jezelf dan en ons erbij!’ 40Maar de ander wees hem terecht met de woorden: ‘Heb jij dan zelfs geen ontzag voor God nu je dezelfde straf ondergaat? 41Wij worden terecht gestraft: het is ons verdiende loon. Maar die man heeft niets verkeerds gedaan.’ 42En hij zei: ‘Jezus, denk aan mij wanneer U in uw koninkrijk komt.’ 43Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker je: nog vandaag zul je met Mij in het paradijs zijn.’

44-45Rond het middaguur werd het donker in het hele land doordat de zon verduisterde. De duisternis hield drie uur aan. Toen scheurde het voorhangsel van de tempel doormidden. 46En Jezus riep met luide stem: ‘Vader, in uw handen leg Ik mijn geest.’ Toen Hij dat gezegd had, blies Hij de laatste adem uit. 47De centurio zag wat er gebeurd was en loofde God met de woorden: ‘Werkelijk, deze mens was een rechtvaardige!’ 48De mensen die voor het schouwspel samengekomen waren en de gebeurtenissen hadden gadegeslagen, keerden terug naar huis, terwijl ze zich van verdriet op de borst sloegen. 49Alle mensen die Jezus gekend hadden waren op een afstand blijven staan, ook de vrouwen die Hem vanuit Galilea gevolgd waren en alles hadden zien gebeuren.

50-51Er was ook een man die Josef heette en afkomstig was uit de Joodse stad Arimatea. Hij was een raadsheer, een goed en rechtvaardig mens, die de komst van het koninkrijk van God verwachtte en niet had ingestemd met het besluit en de handelwijze van de raad. 52Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. 53Nadat hij het lichaam van het kruis had gehaald, wikkelde hij het in linnen doeken en legde het in een rotsgraf dat nog nooit was gebruikt. 54Het was de voorbereidingsdag, de sabbat was bijna aangebroken. 55De vrouwen die met Jezus waren meegereisd uit Galilea, waren Josef gevolgd. Ze zagen het graf en zagen ook hoe Jezus’ lichaam er werd neergelegd. 56Daarna gingen ze naar huis, waar ze geurige olie en balsem bereidden. Op sabbat namen ze de voorgeschreven rust in acht.

Lucas 24

Het lege graf

1Maar op de eerste dag van de week gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf met de geurige olie die ze bereid hadden. 2Bij het graf aangekomen zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold, 3en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet. 4Ze wisten zich geen raad. Plotseling stonden er twee mannen in stralende gewaden bij hen. 5Ze werden door schrik bevangen en bogen het hoofd. De mannen zeiden tegen hen: ‘Waarom zoeken jullie de levende bij de doden? 6Hij is niet hier, Hij is uit de dood opgewekt. Herinner je wat Hij jullie gezegd heeft toen Hij nog in Galilea was: 7de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.’ 8Toen herinnerden ze zich zijn woorden.

9De vrouwen keerden terug van het graf en gingen aan de elf en aan alle anderen vertellen wat er was gebeurd. 10Het waren Maria van Magdala, Johanna, en Maria, de moeder van Jakobus, en nog een aantal andere vrouwen die hen vergezelden. Ze vertelden de apostelen wat er was gebeurd, 11maar die vonden het maar kletspraat en geloofden hen niet. 12Petrus echter stond op en rende naar het graf. Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen. Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was.

Verschijningen; Jezus opgenomen in de hemel

13Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar Emmaüs, een dorp dat zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt. 14Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen. 15Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, 16maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze Hem niet herkenden. 17Hij vroeg hun: ‘Waar lopen jullie toch over te praten?’ Daarop bleven ze somber gestemd staan. 18Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent U dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ 19Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus van Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. 20Onze hogepriesters en leiders hebben Hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. 21Wij leefden in de hoop dat Hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. 22Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, 23vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen vertellen dat er engelen aan hen waren verschenen, die zeiden dat Hij leeft. 24Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’ 25Toen zei Hij tegen hen: ‘Hebben jullie dan zo weinig verstand en zijn jullie zo traag van begrip dat jullie niet geloven in alles wat de profeten gezegd hebben? 26Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ 27Daarna verklaarde Hij hun wat er in al de Schriften over Hem geschreven stond, en Hij begon bij Mozes en de Profeten.

28Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof Hij verder wilde reizen. 29Maar ze drongen er sterk bij Hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’ Hij ging met hen mee en bleef bij hen. 30Toen Hij met hen aanlag voor de maaltijd, nam Hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. 31Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze Hem. Maar Hij werd onttrokken aan hun blik. 32Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ 33Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, 34die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en Hij is aan Simon verschenen!’ 35De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.

36Terwijl ze nog aan het vertellen waren, kwam Jezus zelf in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie.’ 37Verbijsterd en door angst overmand, meenden ze een geest te zien. 38Maar Hij zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo ontzet en waarom zijn jullie ten prooi aan twijfel? 39Kijk naar mijn handen en voeten, Ik ben het zelf! Raak Me aan en kijk goed, want een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat Ik heb.’ 40Daarna toonde Hij hun zijn handen en zijn voeten. 41Omdat ze het van vreugde nog niet konden geloven en stomverbaasd waren, vroeg Hij hun: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ 42Ze gaven Hem een stuk geroosterde vis. 43Hij nam het aan en at het voor hun ogen op. 44Hij zei tegen hen: ‘Toen Ik nog bij jullie was, heb Ik tegen jullie gezegd dat alles wat in de Wet van Mozes, bij de Profeten en in de Psalmen over Mij geschreven staat in vervulling moest gaan.’ 45Daarop maakte Hij hun verstand ontvankelijk voor het begrijpen van de Schriften. 46Hij zei tegen hen: ‘Er staat geschreven dat de messias zal lijden en sterven, maar dat Hij op de derde dag zal opstaan uit de dood, 47-48en dat in zijn naam alle volken opgeroepen zullen worden om tot inkeer te komen, opdat hun zonden worden vergeven. Jullie zullen hiervan getuigenis afleggen, te beginnen in Jeruzalem. 49Ik zend jullie wat mijn Vader heeft beloofd. Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed.’

50Hij nam hen mee de stad uit, tot bij Betanië. Daar hief Hij zijn handen op en zegende hen. 51En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en werd opgenomen in de hemel. 52Ze aanbaden Hem en keerden in grote vreugde terug naar Jeruzalem. 53Ze waren voortdurend in de tempel, waar ze God loofden.

Lucas 22-24NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.26.9
Volg ons