Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 85 / Luc. 19-21, Ps. 118

Bijbeltekst(en)

1Jezus ging Jericho in en trok door de stad. 2Er was daar een man die Zacheüs heette. Deze Zacheüs was hoofdtollenaar, en hij was erg rijk. 3Hij wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was klein van stuk. 4Daarom liep hij snel vooruit en klom in een vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer Hij voorbijkwam. 5Toen Jezus daarlangs kwam, keek Hij naar boven en zei: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis verblijven.’ 6Zacheüs kwam meteen naar beneden en ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. 7Allen die dit zagen, zeiden morrend tegen elkaar: ‘Hij is het huis van een zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.’ 8Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: ‘Luister, Heer, de helft van mijn bezittingen zal ik aan de armen geven, en als ik iemand iets heb afgeperst, zal ik het viervoudig vergoeden.’ 9Jezus antwoordde: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham. 10De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’

De gelijkenis van de koning en zijn dienaren

11Aan de mensen die stonden te luisteren, vertelde Hij nog een gelijkenis, aangezien Hij nu dicht bij Jeruzalem was en zij dachten dat het koninkrijk van God nu spoedig zou aanbreken. 12Hij zei: ‘Een man van voorname afkomst ging op reis naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen en dan terug te keren. 13Hij riep tien van zijn dienaren bij zich, gaf elk van hen één mine zilver en zei tegen hen: “Ga daarmee handeldrijven terwijl ik weg ben.” 14Maar zijn landgenoten haatten hem en stuurden afgevaardigden achter hem aan met de boodschap: “We willen niet dat die man koning over ons wordt!” 15Bij zijn terugkeer, toen hij het koningschap had ontvangen, liet hij de dienaren aan wie hij het geld had gegeven bij zich roepen om te vernemen wat ze met handeldrijven hadden verdiend. 16De eerste kwam en zei: “Heer, uw mine zilver heeft tien mine opgeleverd.” 17Zijn meester zei: “Voortreffelijk, je bent een goede dienaar. Omdat je betrouwbaar bent geweest in iets zeer gerings verleen ik je het bestuur over tien steden.” 18De tweede kwam zeggen: “Uw mine, heer, heeft vijf mine opgebracht.” 19Tegen hem zei hij: “Jij krijgt het bestuur over vijf steden.” 20Toen kwam de derde dienaar, die zei: “Heer, hier is uw mine, die ik in een doek voor u heb bewaard. 21Ik was bang voor u, omdat u een streng man bent die terugvordert wat hij niet heeft gestort en oogst wat hij niet heeft gezaaid.” 22Zijn meester zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar, met je eigen woorden zal ik je veroordelen! Je wist dat ik een streng man ben en terugvorder wat ik niet heb gestort en oogst wat ik niet heb gezaaid? 23Waarom heb je mijn geld dan niet bij de bank in bewaring gegeven? Dan had ik het bij mijn terugkeer met rente kunnen opeisen.” 24En tegen degenen die erbij stonden zei hij: “Neem hem zijn mine af en geef die aan de knecht die er tien verworven heeft.” 25Ze zeiden tegen hem: “Heer, hij heeft er al tien!” 26“Ik zeg jullie: wie heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft, hem zal zelfs het laatste worden ontnomen. 27En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.”’

28Na deze woorden trok Jezus verder, op weg naar Jeruzalem.

Intocht in Jeruzalem

29Toen Hij Betfage en Betanië bij de Olijfberg naderde, stuurde Hij twee van de leerlingen vooruit 30en zei tegen hen: ‘Ga naar het dorp daarginds. Daar zullen jullie een vastgebonden veulen vinden, dat nog nooit door iemand bereden is. Maak het los en breng het hier. 31Als iemand jullie vraagt: “Waarom maken jullie het los?”, moeten jullie antwoorden: “De Heer heeft het nodig.”’ 32De beide leerlingen gingen op weg en vonden het veulen, precies zoals Jezus had gezegd. 33Toen ze het dier losmaakten, vroegen de eigenaars hun: ‘Waarom maken jullie het los?’ 34Ze antwoordden: ‘De Heer heeft het nodig.’ 35Daarna brachten ze het veulen naar Jezus. Ze wierpen hun mantels over het dier en lieten Jezus erop zitten. 36Onderweg spreidden de leerlingen hun mantels voor Hem op de weg uit. 37Toen Hij op het punt stond de Olijfberg af te dalen, begon de hele groep leerlingen vol vreugde en met luide stem God te prijzen om alle wonderdaden die ze hadden gezien. 38Ze riepen: ‘Gezegend Hij die komt als koning, in de naam van de Heer! Vrede in de hemel en eer aan de Allerhoogste!’ 39Enkele farizeeën in de menigte zeiden tegen Jezus: ‘Meester, berisp uw leerlingen.’ 40Maar Hij antwoordde: ‘Ik zeg u: als zij zouden zwijgen, dan zouden de stenen het uitschreeuwen.’

41Toen Hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon Hij te huilen om de stad. 42Hij zei: ‘Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. 43Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. 44Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.’

45Hij ging naar de tempel, waar Hij de handelaars begon weg te jagen, 46met de woorden: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ 47Dagelijks gaf Hij onderricht in de tempel. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de leiders van het volk wilden Hem uit de weg ruimen, 48maar ze wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing aan zijn lippen.

Jezus in de tempel belaagd

1Op een van de dagen dat Jezus het volk in de tempel onderricht gaf en er het goede nieuws verkondigde, kwamen opeens de hogepriesters en de schriftgeleerden, samen met de oudsten, op Hem af 2en vroegen Hem: ‘Op grond van welke bevoegdheid doet U die dingen? En wie heeft U die bevoegdheid gegeven? Zeg ons dat eens.’ 3Jezus antwoordde: ‘Ook Ik zal u iets vragen waarop u antwoord moet geven: 4Doopte Johannes in opdracht van de hemel of in opdracht van mensen?’ 5Ze overlegden met elkaar: ‘Als we zeggen: “Van de hemel,” zal Hij zeggen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd?” 6Maar als we zeggen: “Van mensen,” zal het volk ons willen stenigen, omdat iedereen ervan overtuigd is dat Johannes een profeet was.’ 7Dus antwoordden ze dat ze het niet wisten. 8Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Dan zeg Ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid Ik die dingen doe.’

9Hij vertelde de menigte de volgende gelijkenis: ‘Een man legde een wijngaard aan en verpachtte die aan wijnbouwers, waarna hij voor geruime tijd op reis ging. 10Toen de oogsttijd was gekomen, stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers mishandelden hem en stuurden hem met lege handen weg. 11Daarna stuurde hij een andere knecht. Ook die werd afgeranseld, en nadat ze hem hadden vernederd stuurden ze ook hem met lege handen weg. 12De eigenaar stuurde toen een derde knecht, maar ook die werd afgetuigd en de wijngaard uit gegooid. 13Toen zei de eigenaar van de wijngaard: “Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon naar hen toe sturen, voor hem zullen ze toch wel ontzag hebben.” 14Toen de wijnbouwers hem zagen, overlegden ze met elkaar: “Dat is de erfgenaam! Laten we hem doden, dan is de erfenis voor ons.” 15En ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu met hen doen? 16Hij komt zelf, hij doodt de wijnbouwers en geeft de wijngaard aan anderen.’ Toen de mensen dit hoorden, zeiden ze: ‘Dat nooit!’ 17Maar Hij keek hen aan en vroeg: ‘Wat betekent dan wat er geschreven staat: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden”? 18Iedereen die over die steen struikelt, valt te pletter, en degene op wie die steen valt, wordt vermorzeld.’ 19De schriftgeleerden en hogepriesters, die begrepen dat Jezus deze gelijkenis met het oog op hen verteld had, wilden Hem op dat moment laten grijpen, maar ze waren bang voor de reactie van het volk.

20Ze hielden Hem echter in de gaten en stuurden er spionnen op uit die zich als rechtvaardigen moesten voordoen, in de hoop Hem op een onwettige uitspraak te betrappen, zodat ze Hem konden uitleveren aan de overheid, aan het gezag van de gouverneur. 21Ze vroegen Hem het volgende: ‘Meester, we weten dat wat U zegt en leert juist is en dat U spreekt zonder aanzien des persoons, en dat U in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. 22Welnu, is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet?’ 23Maar Jezus doorzag hun sluwe opzet en antwoordde: 24‘Laat Mij eens een denarie zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt?’ ‘Van de keizer,’ antwoordden ze. 25Daarop zei Hij tegen hen: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ 26Ze slaagden er dus niet in om Hem ten overstaan van het volk te betrappen op een onwettige uitspraak, en omdat ze geen raad wisten met zijn antwoord, deden ze er het zwijgen toe.

Onderricht in de tempel

27Enkele sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Hem toe en vroegen Hem: 28‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. 29Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; 30daarna trouwde de tweede broer met de vrouw 31en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. 32Ten slotte stierf ook de vrouw. 33Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 34Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld trouwen en worden uitgehuwelijkt, 35maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, trouwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. 36Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. 37Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in het verhaal over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. 38Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in leven.’ 39Enkele schriftgeleerden zeiden: ‘Meester, wat U zegt is juist.’ 40En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.

41Hij zei tegen hen: ‘Hoe kan men beweren dat de messias een zoon van David is? 42Want David zelf zegt in het boek van de Psalmen: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, 43tot Ik van je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt.’” 44David noemt Hem dus Heer, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?’

45Terwijl de menigte luisterde, zei Hij tegen zijn leerlingen: 46‘Pas op voor de schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en op het marktplein eerbiedig begroet willen worden, en een ereplaats verlangen in de synagogen en bij feestmaaltijden: 47ze verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op. Over hen zal strenger worden geoordeeld dan over anderen!’

1Toen Hij opkeek, zag Hij hoe rijken hun giften in de offerkist kwamen werpen. 2Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide, 3en Hij zei: ‘Ik verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer gegeven dan alle anderen. 4Want de anderen hebben iets van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede alles gegeven wat ze nodig had voor haar levensonderhoud.’

De komst van de Mensenzoon

5Toen er gesproken werd over de tempel, over de mooie stenen en wijgeschenken waarmee hij versierd was, zei Hij: 6‘Wat jullie hier zien ... er zullen dagen komen waarop geen steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken.’ 7Ze stelden Hem toen de vraag: ‘Meester, wanneer zal dat allemaal gebeuren en aan welk teken kunnen we het herkennen?’ 8Jezus zei: ‘Let op, laat je niet misleiden. Want er zullen velen komen die mijn naam gebruiken en zeggen: “Ik ben het,” of: “De tijd is gekomen.” Volg hen niet! 9Als jullie berichten horen over oorlog en opstand, raak dan niet in paniek. Die dingen moeten eerst gebeuren, maar dat is nog niet meteen het einde.’ 10Hij vervolgde: ‘Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk tegen het andere, 11er zullen zware aardbevingen komen en hongersnoden en epidemieën alom, en er zullen aan de hemel grote en verschrikkelijke tekenen verschijnen. 12Maar eerst zullen jullie worden mishandeld en vervolgd en uitgeleverd aan de synagogen, jullie zullen worden opgesloten in de gevangenis en worden voorgeleid aan koningen en gouverneurs omwille van mijn naam. 13Dan zullen jullie moeten getuigen. 14Bedenk wel dat jullie je verdediging niet moeten voorbereiden. 15Want Ik zal jullie woorden van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden weerstaan of weersproken. 16Zelfs je ouders en broers, verwanten en vrienden zullen je uitleveren, en ze zullen sommigen van jullie ter dood laten brengen. 17Jullie zullen door iedereen worden gehaat omwille van mijn naam. 18Maar geen haar van je hoofd zal verloren gaan. 19Red je leven door standvastigheid!

20Wanneer jullie zien dat Jeruzalem door legertroepen omsingeld is, weet dan dat de verwoesting van de stad nabij is. 21Wie in Judea is moet dan de bergen in vluchten, wie in Jeruzalem is moet er wegtrekken, en wie op het land is moet niet naar de stad gaan, 22want in die dagen wordt de straf voltrokken, waardoor alles wat geschreven staat in vervulling zal gaan. 23Wat zal het rampzalig zijn voor de vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben! Want het land zal in diepe ellende verkeren, en een zwaar vonnis zal de bevolking treffen. 24De inwoners zullen omkomen door het zwaard of overal heen in gevangenschap worden weggevoerd, terwijl Jeruzalem vertrapt zal worden door heidenen, tot hun tijd voorbij is. 25Dan zullen er tekenen zijn aan de zon en de maan en de sterren, en op aarde zullen de volken sidderen van angst voor het gebulder en het geweld van de zee; 26de mensen zullen bezwijken van angst om wat er met de wereld zal gebeuren, want de hemelse machten zullen wankelen. 27Maar dan zullen ze op een wolk de Mensenzoon zien komen, bekleed met macht en grote luister. 28Wanneer dat alles staat te gebeuren, richt je dan op en hef je hoofd, want jullie verlossing is nabij!’

29Hij vertelde hun ook een gelijkenis: ‘Kijk naar de vijgenboom en al de andere bomen. 30Als je ziet dat ze uitlopen, weet je dat de zomer in aantocht is. 31Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren, dat het koninkrijk van God nabij is. 32Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren. 33Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden verdwijnen nooit. 34Pas op dat jullie hart niet afgestompt raakt door de roes en de dronkenschap en de zorgen van het dagelijks leven, zodat die dag jullie overvalt, 35onvoorspelbaar als een val die dichtklapt. Want plotseling zal hij komen over allen die waar ook op aarde wonen. 36Wees waakzaam en bid onophoudelijk dat je kracht ontvangt om te ontkomen aan de dingen die gebeuren gaan en om voor de Mensenzoon te kunnen verschijnen.’

37Overdag gaf Hij onderricht in de tempel, maar ’s avonds vertrok Hij om de nacht door te brengen op de Olijfberg. 38Iedere ochtend kwam het hele volk al vroeg naar de tempel om naar Hem te luisteren.

Lucas 19-21NBV21Open in de Bijbel

1Loof de HEER, want Hij is goed,

eeuwig duurt zijn trouw.

2Laat Israël zeggen:

‘Eeuwig duurt zijn trouw’ –

3het huis van Aäron zeggen:

‘Eeuwig duurt zijn trouw’ –

4wie de HEER vreest, zeggen:

‘Eeuwig duurt zijn trouw.’

5In mijn nood heb ik geroepen: ‘HEER!’

En de HEER antwoordde, Hij gaf mij ruimte.

6Met de HEER aan mijn zijde heb ik niets te vrezen,

wat kunnen mensen mij doen?

7Met de HEER, mijn helper, aan mijn zijde,

kijk ik op mijn haters neer.

8Beter te schuilen bij de HEER

dan te vertrouwen op mensen.

9Beter te schuilen bij de HEER

dan te vertrouwen op mannen met macht.

10Alle volken hadden mij ingesloten

– ik weerstond ze in de naam van de HEER –

11ze sloten mij van alle kanten in

– ik weerstond ze in de naam van de HEER –

12ze sloten mij in als een zwerm bijen

maar doofden snel als een vuur van dorens

– ik weerstond ze in de naam van de HEER.

13Jullie sloegen mij en ik viel,

maar de HEER heeft geholpen.

14De HEER is mijn sterkte, mijn beschermer,

Hij heeft mij redding gebracht.

15Hoor hoe de redding wordt bezongen

in de tenten van de rechtvaardigen:

de rechterhand van de HEER doet machtige daden,

16de rechterhand van de HEER richt op,

de rechterhand van de HEER doet machtige daden.

17Ik zal niet sterven, maar leven

en verhalen van de daden van de HEER:

18de HEER heeft mij gestraft,

maar mij niet prijsgegeven aan de dood.

19Open voor mij de poorten van de gerechtigheid,

ik wil binnengaan om de HEER te loven.

20Dit is de poort die leidt naar de HEER,

hier gaan de rechtvaardigen binnen.

21Ik wil U loven omdat U antwoordde

en mij redding bracht.

22De steen die de bouwers afkeurden

is de hoeksteen geworden.

23Dit is het werk van de HEER,

een wonder in onze ogen.

24Dit is de dag die de HEER heeft gemaakt,

laten wij juichen en ons verheugen.

25Ach HEER, red ons toch,

HEER, geef ons voorspoed.

26Gezegend wie komt in de naam van de HEER.

Wij zegenen u vanuit het huis van de HEER.

27De HEER is God, Hij heeft ons licht gebracht.

Vier feest en ga met groene twijgen

tot aan de hoorns van het altaar.

28U bent mijn God, U zal ik loven,

hoog zal ik U prijzen, mijn God.

29Loof de HEER, want Hij is goed,

eeuwig duurt zijn trouw.

Psalmen 118NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons