Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 58 / Ex. 39-40, Ps. 29

Bijbeltekst(en)

De priesterkleding

1Van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol maakte men ook de ambtsgewaden voor de dienst in het heiligdom. Men maakte de heilige kleding voor Aäron zoals de HEER het aan Mozes had opgedragen.

2De priesterschort maakte men van gouddraad, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van getwijnd linnen garen. 3Uit geplet goud werden draden gesneden, die vakkundig verweven werden met de blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en het linnen garen. 4De beide delen van de schort werden met elkaar verbonden door middel van schouderstukken. 5De band vormde er één geheel mee en was op dezelfde wijze gemaakt: van gouddraad, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van getwijnd linnen garen, zoals de HEER het Mozes had opgedragen. 6Men graveerde de namen van Israëls zonen in de onyxstenen, zoals men zegelstenen snijdt, men vatte de stenen in gouden kassen 7en zette ze op de schouderstukken van de priesterschort, om de HEER aan de Israëlieten te herinneren; zo had de HEER het Mozes opgedragen.

8De borsttas weefde men even vakkundig als de priesterschort, van gouddraad, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van getwijnd linnen garen. 9Dubbelgeslagen was het weefsel vierkant, een span lang en een span breed. 10Er werden vier rijen stenen op gezet: de eerste rij werd gevormd door een robijn, een topaas en een smaragd; 11de tweede rij door een granaat, een saffier en een aquamarijn; 12de derde door een barnsteen, een agaat en een amethist, 13en de vierde door een turkoois, een onyx en een jaspis, allemaal in gouden kassen gevat. 14Er waren twaalf stenen, zoals er twaalf namen zijn van Israëls zonen: in elke steen werd de naam van een van de twaalf stammen gegraveerd, zoals men zegelstenen snijdt. 15Ook maakte men voor de borsttas kettinkjes van zuiver goud, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren, 16evenals twee gouden kassen en twee gouden ringen. De twee gouden ringen bevestigde men aan de bovenste hoeken van de borsttas, 17de beide gouden snoeren werden met het ene einde aan de ringen op de hoeken van de tas bevestigd 18en met het andere einde aan de kassen op de schouderstukken van de priesterschort, aan de voorkant. 19Verder zette men twee gouden ringen aan de andere hoeken van de borsttas, aan de binnenkant, waarmee de tas tegen de priesterschort kwam te hangen. 20Twee andere gouden ringen bevestigde men aan de schouderstukken van de priesterschort, en wel aan de voorkant, onderaan, dicht bij de plaats waar de schouderstukken vastgezet waren, boven de band. 21Daarna haalde men een blauwpurperen koord door de ringen van de borsttas en door die van de priesterschort, zodat de tas stevig op de band van de priesterschort vastgebonden kon worden en niet kon verschuiven; zo had de HEER het Mozes opgedragen.

22Het bovenkleed dat bij de priesterschort hoorde, werd in zijn geheel op vakkundige wijze van blauwpurperen wol geweven. 23De halsopening zat in het midden en was afgezet met een rand die net zo geweven was als die van een wapenrok, om inscheuren te voorkomen. 24Op de hele zoom van het bovenkleed bracht men granaatappels aan van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van getwijnd linnen garen, 25en tussen de granaatappels zette men belletjes van zuiver goud, 26steeds om en om een gouden belletje en een granaatappel, over de hele zoom van het bovenkleed, dat tijdens de dienst moest worden gedragen; zo had de HEER het Mozes opgedragen.

27Men weefde voor Aäron en zijn zonen op vakkundige wijze tunieken, 28een tulband en prachtige hoofddoeken, alles van fijn linnen garen, en linnen broeken van getwijnd garen. 29Ook maakte men een vakkundig geborduurde gordel van getwijnd linnen garen en blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol, zoals de HEER het Mozes had opgedragen.

30Men maakte de rozet, de heilige diadeem, van zuiver goud en graveerde daarin, als in een zegel, de woorden ‘Aan de HEER gewijd’, 31en er werd een blauwpurperen koord aan bevestigd, zodat de rozet voor op de tulband kon worden gebonden, zoals de HEER het Mozes had opgedragen.

Het werk aan de tabernakel voltooid

32Zo werd het werk aan de tabernakel, de ontmoetingstent, voltooid. De Israëlieten hadden alles precies zo gemaakt als de HEER het Mozes had opgedragen. 33Toen brachten ze de tabernakel naar Mozes: de tent met alle toebehoren, de haken, planken, dwarsbalken, palen en voetstukken, 34het dekkleed van roodgeverfde ramsvellen, het dekkleed van zeekoevellen en het voorhangsel, 35de ark voor de verbondstekst met de draagbomen en de verzoeningsplaat, 36de tafel met de bijbehorende voorwerpen en het toonbrood, 37de kandelaar van zuiver goud met de lampen, die er op de juiste wijze op gezet moesten worden, met alle toebehoren en met de lampolie, 38het gouden altaar, de zalfolie, het geurige reukwerk en het gordijn voor de ingang van de tent, 39het bronzen altaar met het bronzen hekwerk, de draagbomen en alle bijbehorende voorwerpen, het wasbekken met het onderstel, 40de doeken voor de omheining met de palen en de voetstukken, het gordijn voor de ingang van de afgeschermde ruimte, met de touwen en pinnen, en alle benodigdheden voor de dienst in de tabernakel, in de ontmoetingstent, 41en ook de ambtsgewaden voor de dienst in het heiligdom, de heilige kleding voor de priester Aäron en de kleding die zijn zonen bij hun dienst als priester moesten dragen. 42-43Alles was gemaakt zoals de HEER het Mozes had opgedragen. Toen Mozes zag dat de Israëlieten alles precies volgens de opdracht van de HEER hadden gemaakt, zegende hij hen.

De tabernakel opgebouwd en ingericht

1De HEER zei tegen Mozes: 2‘Op de eerste dag van de eerste maand moet je de tabernakel, de ontmoetingstent, opbouwen. 3Plaats de ark met de verbondstekst erin en scherm die af met het voorhangsel. 4Zet de tafel erin, met de bijbehorende voorwerpen ordelijk daarop geschikt, en ook de kandelaar, waarvan je de lampen moet aansteken. 5Plaats het gouden reukofferaltaar voor de ark met de verbondstekst en hang het gordijn voor de ingang van de tabernakel. 6Het brandofferaltaar moet je voor de ingang van de tabernakel, de ontmoetingstent, zetten, 7en het wasbekken, gevuld met water, tussen de tent en het altaar. 8Scherm de ruimte rond de tabernakel af en hang het gordijn voor de ingang. 9Neem dan de zalfolie en zalf de tabernakel en alles wat erin staat, om de tabernakel met alle toebehoren te wijden, zodat hij heilig is. 10Zalf ook het brandofferaltaar met alle bijbehorende voorwerpen om het te wijden, zodat het allerheiligst is. 11Zalf en wijd ook het wasbekken en het onderstel. 12Laat dan Aäron en zijn zonen naar de ingang van de ontmoetingstent komen en reinig hen met water. 13Trek Aäron de heilige kleding aan en zalf hem; zo heilig je hem om Mij als priester te dienen. 14Ontbied zijn zonen, trek hun de tunieken aan 15en zalf hen zoals je hun vader gezalfd hebt; dan kunnen ook zij Mij als priester dienen. Door deze zalving wordt hun voor altijd, voor alle komende generaties, het priesterschap verleend.’

16Mozes deed alles wat de HEER hem had opgedragen. 17In de eerste maand van het tweede jaar, op de eerste dag van de maand, werd de tabernakel opgebouwd. 18Mozes liet de voetstukken voor de tabernakel plaatsen, hij liet de planken erin zetten, de dwarsbalken aanbrengen en de palen oprichten. 19Over de tabernakel werd de tweede tent gespannen en daaroverheen werden de buitenste tentkleden gelegd, zoals de HEER Mozes had opgedragen. 20Hij legde de verbondstekst in de ark, bevestigde de draagbomen aan de ark en legde de verzoeningsplaat erop. 21Hij zette de ark in de tabernakel en hing ter afscherming van de ark met de verbondstekst het voorhangsel op, zoals de HEER hem had opgedragen. 22Hij zette de tafel aan de noordkant van de tabernakel, de ontmoetingstent, voor het voorhangsel, 23en schikte daarop het brood, ten overstaan van de HEER, zoals de HEER hem had opgedragen. 24De kandelaar zette hij aan de zuidkant van de tabernakel, tegenover de tafel, 25en hij stak de lampen voor de HEER aan, zoals de HEER hem had opgedragen. 26Het gouden altaar zette hij voor het voorhangsel in de ontmoetingstent 27en hij brandde er geurig reukwerk op, zoals de HEER hem had opgedragen. 28Hij hing het gordijn voor de ingang van de tabernakel, 29zette het brandofferaltaar bij de ingang van de tabernakel, de ontmoetingstent, en bracht daarop het brandoffer en het graanoffer, zoals de HEER hem had opgedragen. 30Tussen de ontmoetingstent en het altaar plaatste hij het wasbekken, en hij vulde het met water; 31daarmee moesten Mozes en Aäron en zijn zonen hun handen en hun voeten wassen 32voordat ze de ontmoetingstent binnengingen of het altaar naderden; zo had de HEER het Mozes opgedragen. 33Hij schermde de ruimte rondom de tabernakel en het altaar af en hij hing voor de ingang het gordijn op. Zo legde Mozes de laatste hand aan het werk.

De majesteit van de HEER

34Toen werd de ontmoetingstent overdekt door een wolk en werd de tabernakel gevuld door de majesteit van de HEER. 35Mozes kon de ontmoetingstent niet meer binnengaan, want de wolk rustte daarop en de majesteit van de HEER vulde de tabernakel. 36Zolang hun tocht duurde, trokken de Israëlieten pas verder wanneer de wolk zich van de tabernakel verhief. 37Wanneer de wolk niet opsteeg, trokken ze niet verder; ze wachtten tot de wolk weer opsteeg. 38Zolang hun tocht duurde, rustte overdag de wolk van de HEER op de tabernakel, ’s nachts verscheen er een vuur in, dat voor alle Israëlieten zichtbaar was.

Exodus 39-40NBV21Open in de Bijbel

1Een psalm van David.

Erken de HEER, o goden,

erken de HEER, zijn macht en majesteit,

2erken de HEER, de majesteit van zijn naam,

buig u voor de HEER in zijn heilige glorie.

3De stem van de HEER boven de wateren,

de God vol majesteit doet de donder rollen,

de HEER boven de wijde wateren,

4de stem van de HEER vol kracht,

de stem van de HEER vol glorie.

5De stem van de HEER splijt ceders,

de HEER splijt de ceders van de Libanon.

6Opspringen doet Hij de Libanon als een kalf

en de Sirjon als het jong van een wilde stier.

7De stem van de HEER ontbrandt in vurige vlammen,

8de stem van de HEER brengt de woestijn tot beven,

beven doet de HEER de woestijn van Kades.

9De stem van de HEER doet de hinden kalven

en de geiten hun jongen werpen.

‘Majesteit!’ roept heel zijn paleis.

10De HEER heeft zijn troon boven de vloed,

ten troon zit de HEER als koning voor eeuwig.

11De HEER zal macht aan zijn volk verlenen,

de HEER zal zijn volk zegenen met vrede.

Psalmen 29NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons