Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 57 / Ex. 37-38, Ps. 66

Bijbeltekst(en)

1Besaleël maakte de ark van acaciahout, tweeënhalve el lang, anderhalve el breed en anderhalve el hoog. 2Hij overtrok hem met zuiver goud, zowel vanbinnen als vanbuiten; aan de bovenkant bracht hij rondom een gouden sierlijst aan. 3Hij goot vier gouden ringen, die hij aan de vier poten bevestigde: twee ringen aan elke kant van de ark. 4Hij maakte draagbomen van acaciahout, verguldde ze 5en stak ze door de ringen aan weerszijden, zodat de ark gedragen kon worden.

6Ook maakte hij de verzoeningsplaat van zuiver goud, tweeënhalve el lang en anderhalve el breed. 7-8Aan de beide uiteinden daarvan maakte hij een cherub, eveneens van goud, één aan het ene uiteinde en één aan het andere uiteinde. Het was drijfwerk, de twee cherubs vormden één geheel met de plaat. 9Ze stonden tegenover elkaar, met het gezicht naar de verzoeningsplaat gekeerd, en hun vleugels waren gespreid zodat ze zich daar beschermend over uitstrekten.

10Men maakte de tafel van acaciahout, twee el lang, één el breed en anderhalve el hoog. 11Hij werd met zuiver goud overtrokken en rondom werd een gouden sierlijst aangebracht: 12een rand van een hand breed, in een gouden lijst gevat. 13Men goot vier gouden ringen en bevestigde die aan de vier hoeken, bij de poten. 14De ringen zaten vlak onder de rand; ze waren bestemd voor de draagbomen waarmee de tafel gedragen kon worden. 15Men maakte de draagbomen voor de tafel van acaciahout en verguldde ze. 16Ook maakte men de voorwerpen die op de tafel moesten komen: de schotels, schalen en kommen, en de kannen voor de wijnoffers, allemaal van zuiver goud.

17Men maakte de kandelaar van zuiver goud. De voet, de schacht, de kelken, knoppen en bloemen waren uit één stuk gedreven. 18De schacht had zes zijarmen: drie aan de ene kant en drie aan de andere kant. 19Deze armen werden versierd met amandelbloesem; op elk ervan werden drie kelken aangebracht met een knop en bloemblaadjes, telkens op dezelfde manier. 20Ook de schacht werd met amandelbloesem versierd: vier kelken, elk met een knop en bloemblaadjes. 21Waar de armen uit de schacht kwamen, werden eveneens knoppen aangebracht: één onder het eerste paar armen, één onder het tweede paar en één onder het derde paar. 22De hele kandelaar, met de zes armen en de knoppen, was uit één stuk zuiver goud gedreven. 23Men maakte er zeven lampen voor en snuiters en bakjes, alles van zuiver goud. 24Voor de kandelaar en de bijbehorende voorwerpen werd een talent zuiver goud gebruikt.

25Men maakte het reukofferaltaar van acaciahout. Het was vierkant, één el lang en één el breed, en twee el hoog; de hoorns vormden er één geheel mee. 26De bovenkant, alle zijkanten en de hoorns werden met zuiver goud overtrokken en rondom werd een gouden rand aangebracht. 27Onder de rand bevestigde men aan twee kanten twee gouden ringen; deze waren bestemd voor de draagbomen waarmee het altaar gedragen kon worden. 28Men maakte de draagbomen van acaciahout en verguldde ze. 29Ook bereidde men de heilige zalfolie, en fijn reukwerk zoals een reukwerker dat maakt.

1Men maakte het brandofferaltaar van acaciahout. Het was vierkant, vijf el lang en vijf el breed, en drie el hoog. 2Op de vier hoeken van het altaar maakte men hoorns, die er één geheel mee vormden, en het werd met brons bekleed. 3Alle bijbehorende voorwerpen werden van brons gemaakt: de potten, de scheppen, offerschalen, vorken en vuurbakken. 4Langs de onderkant van het altaar, onder de rand, bracht men een hekwerk aan, een bronzen raster dat tot halverwege het altaar reikte. 5Er werden vier ringen gegoten, die aan de vier hoeken van het bronzen hekwerk bevestigd werden; ze waren bestemd voor de draagbomen. 6Men maakte de draagbomen van acaciahout, bekleedde ze met brons 7en stak ze in de ringen aan weerszijden van het altaar, zodat het gedragen kon worden. Het altaar werd van houten panelen gemaakt; vanbinnen was het hol.

8Men maakte het bronzen wasbekken en het bronzen onderstel, en gebruikte hiervoor de spiegels van de vrouwen die dienstdeden bij de ingang van de ontmoetingstent.

9De ruimte rond de tabernakel werd afgeschermd. Aan de zuidkant kwamen over een lengte van honderd el doeken van getwijnd linnen, 10en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met krammen en dwarsstangen van zilver. 11Evenzo aan de noordkant: honderd el doeken en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met zilveren krammen en dwarsstangen. 12Aan de westkant: vijftig el doeken en tien palen op tien voetstukken, met zilveren krammen en dwarsstangen. 13Aan de oostkant eveneens vijftig el: 14-15aan weerszijden van de ingang van de afgeschermde ruimte vijftien el doeken en aan beide zijden drie bijbehorende palen die elk op een voetstuk stonden. 16Al deze doeken waren van getwijnd linnen. 17De voetstukken van de palen waren van brons, de krammen en dwarsstangen van zilver. De koppen van alle palen van de omheining waren met zilver overtrokken en alle palen waren voorzien van zilveren dwarsstangen. 18Het gordijn voor de ingang van de afgeschermde ruimte was vakkundig geborduurd en gemaakt van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen; het was twintig el lang en evenals de doeken van de omheining vijf el hoog. 19De vier bijbehorende palen en de vier voetstukken waren van brons, de krammen en dwarsstangen waren van zilver en de koppen van de palen waren met zilver overtrokken. 20Alle pinnen van zowel de tabernakel als de omheining waren van brons.

Berekening van het materiaal

21Hier volgt een berekening van de hoeveelheden materiaal die voor de tabernakel gebruikt werden, voor de tent waarin de verbondstekst bewaard werd. Deze berekening werd in opdracht van Mozes door de Levieten gemaakt, onder leiding van Itamar, de zoon van de priester Aäron. 22Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda, had alles uitgevoerd zoals de HEER het aan Mozes had opgedragen. 23Oholiab, de zoon van Achisamach, uit de stam Dan, een bekwaam vakman, had hem terzijde gestaan; hij kon weven en borduren met blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. 24De totale hoeveelheid goud die voor de vervaardiging van het heiligdom werd gebruikt – het goud dat men had afgedragen – bedroeg negenentwintig talent en zevenhonderddertig sjekel, volgens het ijkgewicht van het heiligdom. 25Het zilver dat de geregistreerde Israëlieten hadden afgedragen, bedroeg honderd talent en zeventienhonderdvijfenzeventig sjekel, volgens het ijkgewicht van het heiligdom: 26één beka per persoon, dat is een halve sjekel volgens het ijkgewicht van het heiligdom, van alle geregistreerde personen van twintig jaar en ouder, zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man. 27Honderd talent zilver werd gebruikt voor het gieten van de voetstukken van het heiligdom en voor die van het voorhangsel: één talent per voetstuk, dus voor honderd voetstukken honderd talent. 28De overige zeventienhonderdvijfenzeventig sjekel gebruikte men om de palen te voorzien van krammen en dwarsstangen en om de koppen ervan te overtrekken. 29De afgedragen hoeveelheid koper bedroeg zeventig talent en vierentwintighonderd sjekel. 30Daarvan werden de voetstukken voor de ingang van de ontmoetingstent gemaakt, het bronzen altaar met het hekwerk daaromheen en alle bijbehorende voorwerpen, 31alle voetstukken van de omheining en de ingang van de afgeschermde ruimte, en alle pinnen van zowel de tabernakel als de omheining.

Exodus 37-38NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons