Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 52 / Ex. 27-28, Ps. 77

Bijbeltekst(en)

Het brandofferaltaar

1Maak een altaar van acaciahout. Het moet vierkant zijn, vijf el lang en vijf el breed, en drie el hoog. 2Op de vier hoeken moet het hoorns hebben, die er één geheel mee vormen. Bekleed het met brons. 3Alle bijbehorende voorwerpen moet je van brons maken: de potten voor het wegruimen van de as, de scheppen, offerschalen, vorken en vuurbakken. 4Maak een hekwerk om het altaar, een bronzen raster met op de vier hoeken een bronzen ring; 5breng het langs de onderkant aan, onder de rand, zo dat het tot halverwege het altaar reikt. 6Je moet voor het altaar ook draagbomen van acaciahout maken, die je met brons bekleedt. 7De draagbomen moeten zo in de ringen gestoken worden dat ze zich aan weerszijden van het altaar bevinden wanneer dit gedragen wordt. 8Het altaar moet van houten panelen gemaakt worden en vanbinnen hol zijn. Laat het maken zoals het je hier op de berg getoond is.

De ruimte rond de tabernakel

9De ruimte rond de tabernakel moet worden afgeschermd. Aan de zuidkant moeten over een lengte van honderd el doeken van getwijnd linnen komen, 10en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met krammen en dwarsstangen van zilver. 11Evenzo aan de noordkant: doeken over een lengte van honderd el en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met krammen en dwarsstangen van zilver. 12Aan de westkant: doeken over een breedte van vijftig el, met tien palen op tien voetstukken. 13Aan de oostkant moet de breedte van de afgeschermde ruimte eveneens vijftig el zijn. 14-15Daar moeten aan weerszijden over een breedte van vijftien el doeken komen en drie bijbehorende palen die elk op een voetstuk staan. 16Scherm de ingang af met een vakkundig geborduurd gordijn van twintig el breed, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen; daar komen vier palen bij, elk op een voetstuk. 17Alle palen van de omheining krijgen dwarsstangen en krammen van zilver, en bronzen voetstukken. 18De omheining moet honderd el lang zijn, vijftig el breed en vijf el hoog. De doeken zijn van getwijnd linnen, de voetstukken van brons. 19Al het gereedschap dat nodig is voor het opbouwen van de tabernakel moet van brons zijn, evenals de pinnen van zowel de tabernakel als de omheining.

De lampolie

20-21Draag de Israëlieten op om je voor de verlichting zuivere olijfolie te brengen: er moeten in de ontmoetingstent, voor het voorhangsel dat de ark met de verbondstekst afschermt, altijd lampen branden. Aäron en zijn nakomelingen moeten ervoor zorgen dat ze de hele nacht voor de HEER blijven branden. Dit voorschrift blijft voor de Israëlieten voor altijd van kracht, voor alle komende generaties.

De priesterkleding

1Laat je broer Aäron en zijn zonen Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar bij je komen. Hen heb Ik uit de Israëlieten uitgekozen om Mij als priester te dienen. 2Laat voor je broer Aäron heilige kleding maken, die hem waardigheid en aanzien verleent. 3Jij moet aanwijzingen geven aan allen die hun vak verstaan, aan wie Ik vakmanschap heb geschonken, en zij moeten dan de kleding voor Aäron maken, zodat hij kan worden gewijd en Mij als priester kan dienen. 4Ze moeten de volgende kledingstukken maken: een borsttas, een priesterschort, een bovenkleed, een stevig geweven tuniek, een tulband en een gordel. Voor zowel Aäron als zijn zonen moet heilige kleding worden gemaakt, omdat ze Mij als priester moeten dienen. 5Er moet gouddraad voor worden gebruikt, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en fijn linnen garen.

6De priesterschort moet vakkundig geweven worden van gouddraad, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van getwijnd linnen garen. 7De beide delen ervan worden door middel van schouderstukken met elkaar verbonden. 8De band waarmee de schort vastgetrokken wordt, moet er één geheel mee vormen en wordt op dezelfde wijze gemaakt, van gouddraad, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van getwijnd linnen garen. 9Neem twee onyxstenen en graveer daarin de namen van Israëls zonen: 10zes in de ene steen en zes in de andere, in de volgorde van hun geboorte. 11Dat graveren moet door een kundig vakman gebeuren, hij moet de namen in de stenen snijden zoals men zegelstenen snijdt. Vat beide stenen in gouden kassen 12en zet ze op de schouderstukken van de priesterschort: wanneer Aäron voor de HEER verschijnt en de namen van de Israëlieten op zijn schouders draagt, zal de HEER aan de Israëlieten herinnerd worden. 13-14Aan de gouden kassen moet je kettinkjes van zuiver goud bevestigen, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren.

15Maak een borsttas voor de orakelstenen. Deze moet even vakkundig geweven worden als de priesterschort, van gouddraad, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van getwijnd linnen garen. 16Dubbelgeslagen moet het weefsel vierkant zijn, een span lang en een span breed. 17Zet er vier rijen stenen op: de eerste rij wordt gevormd door een robijn, een topaas en een smaragd; 18de tweede rij door een granaat, een saffier en een aquamarijn; 19de derde door een barnsteen, een agaat en een amethist, 20en de vierde door een turkoois, een onyx en een jaspis, allemaal in gouden kassen gevat. 21Er moeten twaalf stenen zijn, zoals er twaalf namen zijn van Israëls zonen: in elke steen moet de naam van een van de twaalf stammen gegraveerd worden, zoals men zegelstenen snijdt. 22Maak voor de borsttas kettinkjes van zuiver goud, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren, 23en ook twee gouden ringen, die je bevestigt aan de bovenste hoeken van de tas. 24Bevestig de twee gouden snoeren met het ene einde aan de ringen op de hoeken van de borsttas 25en met het andere einde aan de kassen op de schouderstukken van de priesterschort, aan de voorkant. 26Maak nog twee gouden ringen en zet die aan de andere hoeken van de borsttas, aan de binnenkant, waarmee de tas tegen de priesterschort hangt. 27Bevestig ook twee gouden ringen aan de schouderstukken van de priesterschort, en wel aan de voorkant, onderaan, dicht bij de plaats waar de schouderstukken vastgezet zijn, boven de band. 28Haal een blauwpurperen koord door de ringen van de borsttas en door die van de priesterschort en bind de tas daarmee stevig op de band van de priesterschort vast zodat hij niet kan verschuiven. 29Zo draagt Aäron telkens als hij het heiligdom binnengaat, de namen van Israëls zonen op zijn hart, op de borsttas voor de orakelstenen, om de HEER steeds opnieuw aan hen te herinneren. 30Leg in de borsttas de orakelstenen, zodat Aäron ze op zijn hart draagt wanneer hij voor de HEER verschijnt; ten overstaan van de HEER moet hij de stenen voor de orakels over de Israëlieten altijd op zijn hart dragen.

31Het bovenkleed dat bij de priesterschort hoort, moet in zijn geheel van blauwpurperen wol gemaakt worden. 32De halsopening komt in het midden en wordt afgezet met een rand die net zo geweven is als die van een wapenrok, om inscheuren te voorkomen. 33Op de hele zoom moet je granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol aanbrengen met gouden belletjes ertussen, 34steeds om en om een gouden belletje en een granaatappel. 35Aäron moet dit bovenkleed dragen wanneer hij dienstdoet. Wanneer hij het heiligdom binnengaat om voor de HEER te verschijnen en wanneer hij weer naar buiten komt, moet het geluid van de belletjes te horen zijn, anders zal hij sterven.

36Maak een rozet van zuiver goud en graveer daarin, als in een zegel, de woorden “Aan de HEER gewijd”. 37Bevestig deze voor op de tulband met een koord van blauwpurperen wol. 38Door de rozet voortdurend op zijn voorhoofd te dragen, neemt Aäron de schuld van de Israëlieten op zich wanneer zij tekortschieten bij het brengen van hun heilige gaven; dan worden deze door de HEER aanvaard.

39Weef een tuniek en een tulband van fijn linnen garen, en maak een vakkundig geborduurde gordel. 40Ook voor Aärons zonen moet je tunieken en gordels maken en hoofddoeken die hun waardigheid en aanzien verlenen.

41Laat je broer Aäron en zijn zonen deze kleding aantrekken en zalf hen; zo wijd je hen en heilig je hen om Mij als priester te dienen. 42Je moet ook linnen broeken voor hen maken die hun geslachtsdelen bedekken; ze moeten van de heupen tot op de dijen reiken. 43Aäron en zijn zonen moeten ze dragen als ze de ontmoetingstent binnengaan of in het heiligdom dienst gaan doen bij het altaar. Anders laden ze schuld op zich en zullen ze sterven. Dit voorschrift blijft voor hem en zijn nakomelingen voor altijd van kracht.

Exodus 27-28NBV21Open in de Bijbel

1Voor de koorleider. Op de wijs van Jedutun. Van Asaf, een psalm.

2Luid roep ik God, ik schreeuw het uit,

luid roep ik God – dat Hij mij hoort.

3Op de dag van mijn nood zoek ik de Heer,

bij nacht hef ik mijn handen, rusteloos,

mijn ziel laat zich niet troosten.

4Ik denk aan God en moet zuchten,

mijn gedachten vermoeien mijn geest. sela

5U laat me mijn ogen niet sluiten,

van onrust vind ik geen woorden,

6ik zie terug op voorbije tijden,

op de dagen en jaren van vroeger,

7bij nacht denk ik aan mijn spel op de snaren,

mijn hart zoekt, mijn geest vraagt:

8Zou de Heer voor eeuwig verstoten,

zou Hij niet langer liefhebben?

9Is zijn trouw voorgoed verdwenen,

zijn woord voor eens en altijd verstomd?

10Vergeet God genadig te zijn,

verbergt zijn ontferming zich achter zijn toorn? sela

11En ik zeg: ‘Ik weet wat mij kwelt,

de hand van de Allerhoogste is niet meer dezelfde.’

12Ik denk terug aan de daden van de HEER

ja, ik denk aan uw wonderen van vroeger,

13overweeg elk van uw werken

en houd in gedachten uw grote daden.

14Uw weg, God, is een heilige weg –

welke god is zo groot als onze God?

15U bent de God die wonderen doet,

U hebt de volken uw macht getoond,

16uw arm heeft uw volk bevrijd,

de kinderen van Jakob en Jozef. sela

17Toen het water U zag, o God,

toen het water U zag, begon het te beven,

een huivering trok door de oceanen.

18De wolken stortten water,

de hemel dreunde luid,

uw pijlen flitsten heen en weer,

19uw donder rolde dreunend rond,

bliksems verlichtten de wereld,

de aarde trilde en schokte.

20Door de zee liep uw weg,

door de wijde wateren uw pad,

maar uw voetsporen bleven onzichtbaar.

21U leidde uw volk als een kudde

door de hand van Mozes en Aäron.

Psalmen 77NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons