Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 348 / Zach.4-6

Bijbeltekst(en)

1De engel die met mij sprak kwam terug en wekte mij zoals je iemand wekt uit een diepe slaap. 2‘Wat zie je?’ vroeg hij, en ik antwoordde: ‘Ik zie een standaard die helemaal van goud is, met een schaal erop, en op die schaal zijn zeven lampen bevestigd, zeven lampen met elk zeven tuitjes. 3Daarnaast staan twee olijfbomen, één rechts en één links van de schaal. 4Wat betekent dat, mijn heer?’ 5‘Weet je niet wat dat betekent?’ vroeg de engel die met mij sprak, en ik antwoordde: ‘Nee, heer.’ 6Toen zei hij: ‘Luister, dit zegt de HEER over Zerubbabel: Niet door eigen kracht of macht zal hij slagen – zegt de HEER van de hemelse machten – maar alleen met hulp van mijn geest. 7Voor Zerubbabel verandert zelfs de hoogste berg in een vlakte; onder luid gejuich zal hij de eerste steen aandragen.’ 8Daarna richtte de HEER zich tot mij met de woorden: 9‘Zerubbabel zal deze tempel eigenhandig voltooien, zoals hij hem eigenhandig heeft gegrondvest.’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij naar jullie gezonden heeft. 10Ook al hadden jullie in het begin geen vertrouwen in het werk, de ogen van de HEER zullen met welgevallen rusten op de gegraveerde steen in de handen van Zerubbabel. Die zeven lampen zijn de ogen van de HEER, die over de hele aarde rondgaan.

11Vervolgens vroeg ik aan de engel: ‘En die twee olijfbomen links en rechts van de lampenstandaard, wat betekenen die?’ 12En ik voegde eraan toe: ‘Wat betekenen die twee olijftakken waaruit door twee gouden buisjes de gouden olie vloeit?’ 13‘Weet je dat niet?’ vroeg hij. ‘Nee, heer,’ antwoordde ik, 14en hij zei: ‘Dat zijn de twee gezalfden die aan weerszijden van de Heer van de hele aarde staan.’

1Opnieuw sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik een vliegende boekrol. 2‘Wat zie je?’ vroeg hij me, en ik antwoordde: ‘Ik zie een vliegende boekrol van twintig el lang en tien el breed.’ 3Toen zei hij: ‘Dat is de vloek die rondwaart over het hele land. Aan de ene kant staat geschreven dat ieder die steelt zal worden gestraft, aan de andere kant dat ook ieder die meineed pleegt zijn straf niet zal ontlopen. 4Ik heb die vloek uitgevaardigd – spreekt de HEER van de hemelse machten. Hij zal het huis van de dief bezoeken en het huis van eenieder die bij mijn naam een valse eed zweert. Hij zal op hun huizen rusten en ze verwoesten, zodat er geen balk of steen van heel blijft.’

5Weer verscheen de engel die met mij sprak. Hij zei tegen me: ‘Sla je ogen op en kijk wat daar tevoorschijn komt.’ 6‘Wat is dat?’ vroeg ik, en hij antwoordde: ‘Dat is een meelvat; daarop houdt heel het land zijn blik gericht.’ 7En kijk, daar ging het loden deksel open en in het vat zat een vrouw. 8‘Dit is de verdorvenheid,’ zei hij, en hij duwde haar terug op de bodem van het vat en sloot het loden deksel. 9Weer sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik twee vrouwen komen aanzweven met de wind in hun vleugels; ze hadden vleugels als van een ooievaar. Ze tilden het vat op en namen het met zich mee, hoog de lucht in. 10Ik vroeg aan de engel die met mij sprak: ‘Waar brengen ze het naartoe?’ 11Hij antwoordde: ‘Ze gaan er in Sinear een tempel voor bouwen, en wanneer die klaar is, wordt het daar op een voetstuk gezet.’

1Opnieuw sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik vier wagens tussen twee bergen vandaan komen. Die bergen waren van koper. 2Voor de eerste wagen waren voskleurige paarden gespannen, voor de tweede zwarte, 3voor de derde witte en voor de vierde gevlekte. Het waren sterke paarden. 4Ik vroeg aan de engel die met mij sprak: ‘Wat betekent dat, mijn heer?’ 5Hij antwoordde: ‘Dat zijn de vier winden van de hemel, die eropuit trekken nadat ze hun opwachting hebben gemaakt bij de Heer van de hele aarde. 6De wagen met de zwarte paarden rijdt uit naar het noorden, de witte paarden gaan naar het westen en de gevlekte naar het zuiden.’ 7De paarden stonden te trappelen om uit te rijden en de aarde te doorkruisen. Zodra de Heer het bevel daartoe gaf, stoven ze ervandoor, de hele aarde over. 8Luid riep Hij mij toe: ‘Let op, de paarden die uitrijden naar het noorden zullen ervoor zorgen dat mijn woede daar tot bedaren komt.’

9Toen richtte de HEER zich tot mij: 10‘Je moet de geschenken van de ballingen Cheldai, Tobia en Jedaja, die uit Babel zijn gekomen, in ontvangst nemen en diezelfde dag nog naar het huis van Josia, de zoon van Sefanja, gaan. 11Laat van het goud en zilver een kroon maken en zet die op het hoofd van de hogepriester Jozua, de zoon van Josadak. 12Zeg tegen hem: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Let op, een man met de naam Telg, die aan de stam zal ontspruiten, herbouwt de tempel van de HEER. 13Hij is het die de tempel van de HEER zal herbouwen; hij is het die de koninklijke waardigheid zal dragen en zal heersen vanaf zijn troon. Er zal ook een priester zijn op een eigen troon, en zij zullen in goede vrede samenwerken. 14De kroon zal in de tempel van de HEER worden bewaard ter herinnering aan Cheldai, Tobia en Jedaja, en ter herinnering aan de welwillendheid van de zoon van Sefanja. 15Uit verre landen zullen mensen hierheen komen om te helpen bij de bouw van de tempel van de HEER.”’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij naar jullie gezonden heeft. Dit alles zal gebeuren als jullie luisteren naar de HEER, jullie God.

Zacharia 4-6NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons