Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 328 / Est. 4-6

Bijbeltekst(en)

Mordechais beroep op Ester

1Toen Mordechai vernam wat er was gebeurd, scheurde hij zijn kleren, hulde zich in een rouwkleed en bedekte zich met stof. Zo ging hij de stad door, terwijl hij luid en bitter klaagde. 2Voor de Koningspoort bleef hij staan, want het was niet toegestaan deze in rouwkleding binnen te gaan. 3In alle provincies heerste onder de Joden diepe rouw zodra het bevel en de wet van de koning er bekend werden: ze vastten, huilden en weeklaagden, en velen hulden zich in een rouwkleed en legden zich neer in het stof.

4Esters dienaressen en de eunuchen die haar dienden, brachten Ester op de hoogte. De koningin was hevig geschokt en liet Mordechai kleren brengen, opdat hij die zou dragen in plaats van zijn rouwkleed. Maar hij wilde ze niet aannemen.

5Toen ontbood Ester Hatach, een van de eunuchen die de koning haar als persoonlijke dienaar had gegeven. Ze droeg hem op uit te zoeken wat de reden was van Mordechais gedrag. 6Dus ging Hatach naar Mordechai, die op het stadsplein voor de Koningspoort stond. 7Mordechai vertelde hem alles wat hem was overkomen. Ook wist hij hem precies mee te delen hoeveel zilver Haman beloofd had te zullen afdragen aan de koninklijke schatkist als hij de Joden mocht uitroeien. 8Bovendien gaf hij hem een afschrift van de wet die in Susa was uitgevaardigd, waarin stond dat ze moesten worden omgebracht. Dat moest Hatach aan Ester laten zien om haar op de hoogte te brengen. ‘En,’ zei hij, ‘verzoek haar met klem naar de koning te gaan. Ze moet hem om genade smeken en bij hem voor haar volk pleiten.’ 9Hatach ging naar Ester terug en bracht haar Mordechais woorden over. 10Ester droeg Hatach op om Mordechai het volgende te antwoorden: 11‘Alle dienaren van de koning en de inwoners van alle provincies van het koninkrijk weten dat er maar één wet geldt voor iedere man of vrouw die zonder ontboden te zijn naar de koning gaat en in de binnenhof komt: die persoon wordt ter dood gebracht. Alleen degene wie de koning zijn gouden scepter toesteekt, brengt het er levend af. Wat mijzelf betreft, ik ben nu al in geen dertig dagen bij de koning ontboden.’ 12Esters woorden werden aan Mordechai overgebracht. 13Toen liet Mordechai het volgende antwoord aan Ester geven: ‘Beeld je maar niet in dat jij, omdat je in het koninklijk paleis woont, als enige van alle Joden zult ontkomen. 14Als jij nu zwijgt, nu het moment daar is, komt er van een andere kant wel uitkomst en redding voor de Joden. Maar jij en je vaders familie komen dan om. Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze.’ 15Toen liet Ester het volgende antwoord aan Mordechai geven: 16‘Roep alle Joden die in Susa wonen bij elkaar en vast voor mij: eet niet en drink niet, overdag niet en ’s nachts niet, drie dagen lang. Ook ik zal op die manier vasten met mijn dienaressen. Daarna zal ik naar de koning gaan, al is dat tegen de wet. Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen.’ 17Mordechai ging weg en deed wat Ester hem had opgedragen.

Feestmaal bij Ester

1Toen de derde dag aangebroken was, hulde Ester zich in een koninklijk gewaad en ging naar de binnenhof van het koninklijk paleis. Daar bleef ze staan, tegenover de troonzaal. In de zaal zat de koning op zijn koninklijke troon, tegenover de ingang. 2Zodra hij koningin Ester in de hof zag staan, voelde hij zo veel genegenheid voor haar dat hij haar de gouden scepter toestak die hij in zijn hand hield. Ester ging naar voren en raakte het uiteinde van de scepter aan. 3Toen vroeg de koning haar: ‘Wat is er, koningin Ester? Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, het zal u gegeven worden.’ 4En Ester antwoordde: ‘Als het de koning goeddunkt, laat hij dan vandaag nog samen met Haman naar het feestmaal komen dat ik voor hem heb bereid.’ 5Daarop gaf de koning bevel om Haman zo snel mogelijk te halen. ‘We zullen doen,’ zei hij, ‘wat Ester verzoekt.’

Zo kwamen de koning en Haman naar de maaltijd die Ester had bereid. 6Toen de wijn geschonken werd, zei de koning tegen Ester: ‘Wat wilt u vragen? Het zal u gegeven worden. Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, uw wens zal vervuld worden.’ 7‘Wat ik wil vragen, wat ik wens ...,’ antwoordde Ester, 8‘als de koning mij goedgezind is en als het de koning goeddunkt mij te geven wat ik wil vragen en mijn wens te vervullen, laat de koning dan nogmaals met Haman naar het feestmaal komen dat ik voor hen zal bereiden. Morgen zal ik doen wat de koning verzoekt en mijn wens uitspreken.’

9Haman verliet het paleis die dag vrolijk en goedgehumeurd. Maar zodra hij in de Koningspoort Mordechai zag, die niet opstond en niet van ontzag voor hem beefde, werd hij woedend. 10Hij beheerste zich echter en ging naar huis. Daarop liet hij zijn vrienden bij zich komen en Zeres, zijn vrouw. 11Hij wees hun op zijn geweldige rijkdom, het grote aantal zonen dat hij had en de eervolle positie die de koning hem had gegeven door hem boven alle rijksgroten en hoge functionarissen te plaatsen. 12‘En daar komt nog bij,’ zei Haman, ‘dat koningin Ester een feestmaal heeft bereid waarvoor ze behalve de koning niemand anders dan mij heeft uitgenodigd. En ook voor morgen ben ik door haar gevraagd, samen met de koning. 13Maar dit betekent allemaal niets voor mij zolang ik Mordechai, die Jood, in de Koningspoort zie zitten.’ 14Zijn vrouw Zeres en al zijn vrienden zeiden toen tegen hem: ‘Laat een paal neerzetten van vijftig el hoog en zeg morgenochtend tegen de koning dat Mordechai daaraan moet worden gehangen. Dan kun je daarna vrolijk met de koning aan tafel gaan.’ Dat voorstel beviel Haman, en hij liet de paal klaarzetten.

Mordechai geëerd

1Die nacht kon de koning niet in slaap komen. Daarom gaf hij bevel de kronieken te brengen, het boek met de gedenkwaardige gebeurtenissen van het rijk. Daaruit liet hij zich voorlezen. 2Op zeker moment kwam men bij het gedeelte waarin stond dat Mordechai iets had onthuld over Bigtan en Teres, twee eunuchen die de koning als lijfwacht dienden, en wel dat zij een plan hadden beraamd om koning Ahasveros om het leven te brengen. 3‘Welk eerbewijs of welke onderscheiding is daarvoor aan Mordechai gegeven?’ vroeg de koning. ‘Er is hem niets gegeven,’ antwoordden zijn kamerdienaars. 4Daarop vroeg de koning: ‘Is er iemand in de hof?’ Nu was Haman zojuist in de buitenhof van het paleis gekomen om de koning te zeggen dat hij Mordechai aan de paal moest hangen die Haman voor hem had laten klaarzetten. 5Zijn dienaren antwoordden: ‘Ja, Haman staat in de hof te wachten.’ ‘Laat hem binnen,’ zei de koning. 6Toen Haman binnengekomen was, vroeg de koning hem: ‘Wat moet er gedaan worden als de koning iemand eer wil bewijzen?’ Haman dacht bij zichzelf: Aan wie zou de koning meer eer willen bewijzen dan aan mij? 7En hij antwoordde de koning: ‘Als de koning iemand eer wil bewijzen ... 8Er zou een koninklijk gewaad moeten worden gehaald dat de koning zelf heeft gedragen en een paard waarop de koning zelf heeft gereden en dat een koninklijke kroon op het hoofd heeft. 9Dat gewaad en dat paard moeten worden toevertrouwd aan een van de rijksgroten van de koning, aan iemand die tot de adel behoort. En die moet dan degene aan wie de koning eer wil bewijzen het gewaad omhangen, hem op het paard over het stadsplein laten rijden en, voor hem uit gaand, roepen: “Dit valt eenieder ten deel aan wie de koning eer wil bewijzen!”’ 10Daarop zei de koning tegen Haman: ‘Haal snel het gewaad en het paard waarover u hebt gesproken en handel op de voorgestelde manier met de Jood Mordechai, die dienstdoet in de Koningspoort. Laat niets van wat u hebt voorgesteld achterwege.’ 11Haman haalde het gewaad en het paard, hing Mordechai het gewaad om en liet hem over het stadsplein rijden. En terwijl hij voor hem uit ging, riep hij: ‘Dit valt eenieder ten deel aan wie de koning eer wil bewijzen!’

12Mordechai ging hierna terug naar de Koningspoort. Maar Haman haastte zich naar huis, treurend, het hoofd bedekt. 13Aan zijn vrouw Zeres en aan al zijn vrienden vertelde hij wat hem was overkomen. Zijn raadgevers en zijn vrouw zeiden daarop tegen hem: ‘Als die Mordechai, van wie je nu voor het eerst hebt verloren, tot het Joodse volk behoort, kun je niet tegen hem op; je zult het volledig van hem verliezen.’

14Ze waren nog niet uitgesproken of daar waren de eunuchen van de koning al, die Haman zo snel mogelijk naar het feestmaal brachten dat Ester had bereid.

Ester 4-6NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons