Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 322 / Ezech. 46-48, Ps. 150

Bijbeltekst(en)

1Dit zegt God, de HEER: De oostpoort van de binnenhof moet gedurende de zes werkdagen gesloten blijven, maar op sabbat en op nieuwemaan moet hij geopend worden. 2Dan komt de vorst van buiten door de voorhal de poort binnen en stelt zich op bij de deurpost van de poort, en de priesters brengen zijn brandoffer en zijn vredeoffer. Dan moet hij zich neerbuigen op de drempel van de poort en weer naar buiten gaan. De poort mag tot de avond niet gesloten worden. 3De bevolking van het land moet zich op sabbat en op nieuwemaan bij de toegang van die poort neerbuigen voor de HEER.

4Het brandoffer dat de vorst op sabbat aan de HEER aanbiedt, bestaat uit zes jonge rammen en een volwassen ram, zonder enig gebrek, 5en als graanoffer bij de volwassen ram een efa graan, als graanoffer bij de jonge rammen zo veel hij missen kan, en bij elke efa graan een hin olie. 6Op nieuwemaan bestaat het brandoffer uit een stier zonder enig gebrek, zes jonge rammen en een volwassen ram zonder enig gebrek, 7en als graanoffer moet de vorst bij elke stier en bij elke volwassen ram een efa graan doen, bij de jonge rammen wat hij zich kan veroorloven, en bij elke efa graan een hin olie.

8De vorst moet door de voorhal van de poort binnenkomen, en langs dezelfde weg weer naar buiten gaan.

9Maar als de bevolking van het land op de hoogtijdagen naar de HEER komt om zich neer te buigen, moet wie door de noordpoort binnenkomt door de zuidpoort naar buiten gaan, en wie door de zuidpoort binnenkomt door de noordpoort naar buiten gaan. Niemand mag teruggaan door de poort waardoor hij binnenkwam, iedereen moet door de tegenoverliggende poort naar buiten gaan. 10De vorst moet tegelijk met hen binnenkomen en tegelijk met hen weer naar buiten gaan.

11Ook op de feesten en hoogtijdagen moet het graanoffer bestaan uit een efa graan bij elke stier en bij elke volwassen ram, en bij de jonge rammen zo veel als de vorst missen kan, en bij elke efa graan een hin olie.

12Wanneer de vorst als vrijwillige gave een brandoffer of vredeoffer wil aanbieden, als vrijwillige gave aan de HEER, dan moet de oostpoort voor hem worden geopend en kan hij zijn brandoffer en vredeoffer op dezelfde manier aanbieden als op sabbat. Daarna gaat hij weer naar buiten, en de poort wordt gesloten zodra hij buiten is.

13Dagelijks moet een eenjarige ram zonder enig gebrek als brandoffer aan de HEER worden gebracht, elke morgen weer. 14Daarbij moet elke morgen een graanoffer gebracht worden van een zesde efa graan en een derde hin olie om door de tarwebloem te mengen, als graanoffer voor de HEER. Deze bepalingen blijven voor altijd van kracht. 15Elke morgen moet dus een jonge ram en een graanoffer met olie worden geofferd, als dagelijks brandoffer.

Grondbezit van de vorst

16Dit zegt God, de HEER: Wanneer de vorst aan een van zijn zonen een geschenk geeft, dan wordt dat diens grondbezit; zijn zonen zullen het erven. 17Maar wanneer hij een deel van zijn grondbezit aan een van zijn slaven geeft, dan mag die het houden tot het jaar van zijn vrijlating. Daarna vervalt het weer aan de vorst. Het blijft zijn grondbezit: zijn zonen krijgen het. 18De vorst mag niets van het grondbezit van het volk onteigenen. Alleen uit zijn eigen bezit mag hij zijn zonen laten erven, opdat niemand van mijn volk van zijn eigen grond verdreven wordt.”’

De offerkeukens

19Toen bracht de man mij door de ingang naast de poort naar de heilige zijhallen voor de priesters, die uitkeken op het noorden. Bij de achtermuur, aan de westkant, was een ruimte. 20Hij zei tegen mij: ‘Dit is de ruimte waar de priesters de hersteloffers en de reinigingsoffers bereiden en waar ze de graanoffers klaarmaken. Zo hoeven ze die niet naar de buitenhof te brengen en voorkomen ze dat het volk in aanraking komt met iets heiligs.’

21Toen nam hij me mee naar de buitenhof en voerde me langs de vier hoeken ervan. In elke hoek was nog een kleinere hof. 22Dit waren besloten hoven van 40 bij 30 el; ze hadden alle vier dezelfde afmetingen. 23Elk van de vier hoven was omgeven door een muurtje, en onder aan die muurtjes waren kookplaatsen. 24Hij zei tegen mij: ‘Dit zijn de keukens waar degenen die in de tempel dienstdoen de vredeoffers van het volk klaarmaken.’

De rivier uit de tempel

1Toen bracht de man mij terug naar de ingang van de tempel. Daar zag ik water onder de drempel van de tempel vandaan komen. Het stroomde naar het oosten, want de voorkant van de tempel lag op het oosten. Het water liep van onder de rechter buitenmuur van de tempel, ten zuiden van het altaar, naar beneden. 2Hij nam mij door de noordpoort mee naar buiten en we liepen buitenom naar de oostelijke buitenpoort. Daar zag ik het water aan de rechterkant eruit sijpelen. 3Met een meetlint in zijn hand ging de man naar het oosten, en hij mat 1000 el. Daar liet hij mij door het water waden: het water kwam tot mijn enkels. 4Hij mat nog eens 1000 el en liet me weer door het water waden: het water kwam tot mijn knieën. Hij mat nog eens 1000 el en liet me er weer door waden: het water kwam tot mijn heupen. 5Hij mat nog eens 1000 el en toen was het water een rivier waar ik niet doorheen kon waden. Het water stond zo hoog dat je er alleen in zwemmen kon, het was een ondoorwaadbare rivier. 6De man zei tegen mij: ‘Zie je dat, mensenkind?’ en hij liet mij terugkomen op de oever van de rivier. 7Toen ik weer terug was, zag ik op de oevers van de rivier aan weerskanten heel veel bomen.

8Hij zei tegen mij: ‘Dit water stroomt door de oostelijke landstreek, dan naar beneden de Jordaanvallei in, en mondt uit in de Dode Zee. Wanneer het de zee in stroomt wordt het water daar zoet. 9Het zal er wemelen van levende wezens, overal waar de rivier stroomt komt leven, er zal vis zijn in overvloed. Als dit water in de Dode Zee aankomt wordt het water daar zoet; overal waar de rivier stroomt komt leven. 10Van Engedi tot En-Eglaïm zullen er vissers staan, en er zullen droogplaatsen voor netten zijn. Er zullen talrijke vissen zijn van allerlei soort, net als in de Grote Zee. 11Alleen de moerassen en de poelen worden niet zoet, daar blijft het water brak. 12Aan weerskanten van de rivier zullen allerlei vruchtbomen opkomen, waarvan de bladeren niet zullen verwelken en de vruchten niet zullen opraken; elke maand zullen ze vrucht dragen. Het water stroomt immers uit het heiligdom. De vruchten zullen eetbaar zijn en de bladeren geneeskrachtig.’

De grenzen van het land

13Dit zegt God, de HEER: Dit is de grens waarbinnen jullie het land als erfelijk bezit mogen verdelen onder de twaalf stammen van Israël – Jozef krijgt meer dan één gebied. 14Jullie zullen het in bezit krijgen, ieder evenveel, het land dat Ik onder ede aan je voorouders beloofd heb. Dit land zal jullie als bezit ten deel vallen.

15Dit zijn de grenzen van het land. Aan de noordkant: van de Grote Zee, over de weg naar Chetlon tot men komt bij Sedad, 16langs Hamat, Berota en Sibraïm, dat tussen de gebieden van Damascus en Hamat ligt, naar Chaser-Hattichon, aan de grens van Hauran. 17De grens loopt dus van de zee naar Chasar-Enon, op de grens met Damascus; ten noorden ligt het gebied van Hamat. Dat is de noordgrens.

18Aan de oostkant loopt de grens tussen Hauran en Damascus, tussen Gilead en het land van Israël, langs de Jordaan tot aan de Oostelijke Zee, en verder tot Tamar. Dat is de oostgrens.

19Aan de zuidkant loopt de grens van Tamar tot aan het water bij Meribat-Kades, en dan langs de wadi naar de Grote Zee. Dat is de zuidgrens.

20En aan de westkant wordt de grens gevormd door de Grote Zee, vanaf de zuidgrens tot het punt ter hoogte van Lebo-Hamat. Dat is de westgrens.

De verdeling van het land

21Dit land moeten jullie onder elkaar, onder de stammen van Israël, verdelen. 22Verdeel het door loting onder elkaar en onder de vreemdelingen die bij jullie wonen en kinderen verwekt hebben. Die gelden als geboren Israëlieten, en net als jullie zullen ook zij bij de stammen van Israël bezit krijgen. 23Een vreemdeling moeten jullie zijn bezit geven bij de stam waar hij woont – spreekt God, de HEER.

1Dit zijn de namen van de stammen:

In het uiterste noorden, langs de weg naar Chetlon, Lebo-Hamat en Chasar-Enon, bij de grens met Damascus in het noorden, aan de kant van Hamat, krijgt Dan zijn deel, van de oost- tot de westgrens.

2Grenzend aan Dan krijgt Aser een deel, van oost naar west.

3Grenzend aan Aser krijgt Naftali een deel, van oost naar west.

4Grenzend aan Naftali krijgt Manasse een deel, van oost naar west.

5Grenzend aan Manasse krijgt Efraïm een deel, van oost naar west.

6Grenzend aan Efraïm krijgt Ruben een deel, van oost naar west.

7Grenzend aan Ruben krijgt Juda een deel, van oost naar west.

8Grenzend aan Juda, van oost naar west, ligt het domein dat jullie moeten afstaan, 25.000 el breed en even lang als de andere delen, van oost naar west. In het midden komt het heiligdom. 9Het domein dat jullie aan de HEER moeten afstaan is 25.000 el lang en 10.000 el breed. 10Dit heilige domein is bestemd voor de priesters. Aan de noordkant is het 25.000 el lang, aan de westkant 10.000 el breed, in het oosten is het 10.000 el breed en aan de zuidkant is het weer 25.000 el lang. In het midden staat het heiligdom van de HEER. 11Het heilige gebied is voor de priesters, de nakomelingen van Sadok, die de taken die Ik hun had opgedragen trouw bleven uitvoeren en zich niet, zoals de Levieten deden, van Mij afkeerden toen de Israëlieten zich van Mij afkeerden. 12Zij krijgen binnen het domein een allerheiligst eigen domein, naast het gebied van de Levieten.

13De Levieten krijgen een gebied dat grenst aan dat van de priesters en even groot is: 25.000 bij 10.000 el. De hele lengte bedraagt 25.000 el en de breedte 10.000 el. 14Ze mogen er niets van verkopen of verruilen. Men mag het beste deel van het land niet in andere handen laten overgaan, want het is aan de HEER gewijd.

15De rest van het gebied van 5000 bij 25.000 el is niet heilig; het is bestemd voor de stad, als woongebied en weidegrond. De stad zelf komt in het midden te liggen. 16Dit zijn de afmetingen ervan: aan de noordkant 4500 el, aan de zuidkant 4500 el, aan de oostkant 4500 el, en aan de westkant ook 4500 el. 17De strook weidegrond rondom de stad is in het noorden 250 el breed, in het zuiden 250 el, in het oosten 250 el en in het westen 250 el. 18Langs het heilige domein blijft aan de oostkant 10.000 el en aan de westkant 10.000 el over. Die stroken lopen langs het heilige domein, en de opbrengst ervan is bestemd voor hen die in de stad werken. 19Zij zijn het ook die deze grond moeten bewerken. Ze komen uit alle stammen van Israël. 20Het heilige domein dat jullie moeten afzonderen, inclusief de eigen grond van de stad, is dus vierkant en meet 25.000 bij 25.000 el.

21Wat overblijft aan weerskanten van het heilige domein en de eigen grond van de stad, is voor de vorst: het gebied vanaf de 25.000 el van het heilige domein tot aan de oostgrens, en westelijk vanaf de 25.000 el tot aan de westgrens, evenwijdig aan de stamgebieden, is voor de vorst. Het heilige domein met het tempelheiligdom bevindt zich in het midden. 22Afgezien van de eigen grond van de Levieten en de eigen grond van de stad, die midden in het gebied van de vorst liggen, is al het land tussen het gebied van Juda en het gebied van Benjamin voor de vorst.

23Vervolgens de overige stammen:

Benjamin krijgt een deel, van oost naar west.

24Grenzend aan Benjamin krijgt Simeon een deel, van oost naar west.

25Grenzend aan Simeon krijgt Issachar een deel, van oost naar west.

26Grenzend aan Issachar krijgt Zebulon een deel, van oost naar west.

27Grenzend aan Zebulon krijgt Gad een deel, van oost naar west.

28Grenzend aan Gad, in het zuiden, loopt de grens vanaf Tamar tot aan het water van Meribat-Kades en dan langs de wadi naar de Grote Zee. 29Dit is de indeling van het land dat jullie door loting moeten verdelen onder de stammen van Israël – zo spreekt God, de HEER.

De heilige stad

30Dit zijn de omtrekken van de stad. Aan de noordkant meet ze 4500 el. 31De poorten van de stad zijn genoemd naar de stammen van Israël.

Er zijn drie poorten op het noorden: de Rubenpoort, de Judapoort en de Levipoort.

32Aan de oostkant 4500 el, met drie poorten: de Jozefpoort, de Benjaminpoort en de Danpoort.

33De zuidkant meet 4500 el, met drie poorten: de Simeonpoort, de Issacharpoort en de Zebulonpoort.

34De westkant 4500 el, met deze drie poorten: de Gadpoort, de Aserpoort en de Naftalipoort.

35De omtrek van de stad bedraagt 18.000 el.

Voortaan heet de stad ‘De HEER is daar!’

Ezechiël 46-48NBV21Open in de Bijbel

1Halleluja!

Loof God in zijn heilige woning,

loof Hem in zijn machtig gewelf,

2loof Hem om zijn krachtige daden,

loof Hem om zijn oneindige grootheid.

3Loof Hem met hoorngeschal,

loof Hem met harp en lier,

4loof Hem met dans en tamboerijn,

loof Hem met snaren en fluit.

5Loof Hem met klinkende bekkens,

loof Hem met slaande cimbalen.

6Alles wat adem heeft, loof de HEER.

Halleluja!

Psalmen 150NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons