Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 293 / 2Kron. 22-24

Bijbeltekst(en)

1De inwoners van Jeruzalem riepen zijn jongste zoon Achazja tot zijn opvolger uit, omdat Achazja’s oudere broers allemaal vermoord waren door de benden die met de Arabieren ten strijde waren getrokken.
De regering van Achazja

Achazja, de zoon van koning Joram van Juda, regeerde dus het land. 2Hij was twintig jaar oud toen hij koning werd. Eén jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Atalja, de kleindochter van Omri. 3Ook hij volgde het voorbeeld van het koningshuis van Achab, want hij liet zich door de raad van zijn moeder tot goddeloosheid verleiden. 4Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER, net zoals de leden van het koningshuis van Achab, want na de dood van zijn vader waren zij zijn raadgevers. Dat is zijn ondergang geworden.

5Het was ook op hun aanraden dat hij met koning Joram van Israël, de zoon van Achab, naar Ramot in Gilead meeging om de strijd aan te binden met koning Hazaël van Aram. Maar toen Joram gewond raakte, 6keerde hij terug naar Jizreël, zodat hij kon herstellen van de verwondingen die hem tijdens de slag met koning Hazaël van Aram, bij Ramot, waren toegebracht. Achazja, de zoon van Joram en koning van Juda, ging naar Jizreël om de gewonde koning Joram van Israël een bezoek te brengen. 7Dit bezoek aan Joram werd Achazja door Gods beschikking fataal. Toen Achazja bij Joram was, reden ze samen Jehu, de zoon van Nimsi, tegemoet, die door de HEER gezalfd was om het koningshuis van Achab uit te roeien. 8Vlak nadat Jehu met het huis van Achab had afgerekend, stuitte hij op de leiders van Juda en de zonen van Achazja’s broers, die in dienst van Achazja stonden. Hij doodde hen, 9en ging daarna op zoek naar Achazja zelf. Deze hield zich schuil in Samaria, maar werd gevangengenomen en aan Jehu voorgeleid. Hij werd ter dood gebracht, maar wel begraven, ‘want,’ zeiden ze, ‘hij is een kleinzoon van Josafat, die de HEER met heel zijn hart was toegedaan.’

Geen van Achazja’s nakomelingen was in staat hem op te volgen.

De regering van Atalja

10Toen Atalja, de moeder van Achazja, hoorde dat haar zoon dood was, besloot ze alle kinderen van de koninklijke familie van Juda ter dood te brengen. 11Maar Jehosabat, de dochter van koning Joram, haalde een van Achazja’s zonen, Joas, heimelijk weg uit de groep koningskinderen die gedood zouden worden en verstopte hem met zijn voedster in de linnenkamer. Jehosabat was de dochter van koning Joram en ze was getrouwd met de hogepriester Jojada. Ze was dus een zus van Achazja. Ze wist Joas voor Atalja verborgen te houden, en zo ontsnapte hij aan de dood. 12Zes jaar hielden ze hem verborgen in de tempel van God, terwijl Atalja het land regeerde.

1In het zevende regeringsjaar van Atalja verstevigde Jojada zijn positie. Hij verzekerde zich van de medewerking van de bevelhebbers Azarja, de zoon van Jerocham, Jismaël, de zoon van Jochanan, Azarja, de zoon van Obed, Maäseja, de zoon van Adaja, en Elisafat, de zoon van Zichri, 2en zij gingen het hele land door om in alle steden van Juda de Levieten en de familiehoofden van Israël op te roepen om naar Jeruzalem te komen. 3In de tempel van God zwoer de hele gemeenschap trouw aan de koning. Jojada sprak hen als volgt toe: ‘De zoon van de koning zal het land regeren, zoals de HEER met betrekking tot de nakomelingen van David beloofd heeft. 4Dit is wat u moet doen: Splits de priesters en de Levieten die deze week dienst hebben in drie groepen. Laat de eerste groep de wacht betrekken bij de poorten van de tempel, 5de tweede bij het koninklijk paleis en de derde in de Fundamentpoort. Het volk moet zich opstellen op de tempelhoven. 6Niemand mag de tempel van de HEER binnengaan, behalve de priesters en de dienstdoende Levieten. Zij mogen naar binnen, want zij zijn geheiligd, maar het volk moet het verbod van de HEER in acht nemen. 7De Levieten moeten hun wapens in de aanslag houden en een hecht kordon rond de koning vormen. Verlies hem geen moment uit het oog en dood ieder die de tempel probeert binnen te gaan.’

8De Levieten en de vertegenwoordigers van de gemeenschap van Juda deden precies wat de hogepriester Jojada had bevolen. Allen meldden zich met hun eenheid, zowel degenen die die week dienst hadden als degenen die die week vrij waren van dienst, want Jojada had alle verloven ingetrokken. 9Jojada gaf de bevelhebbers de speren, schilden en pijl-en-boogkokers van koning David, die in de tempel van God bewaard werden. 10Het volk moest zich, ieder met zijn wapen in de aanslag, voor de tempel opstellen, over de volle breedte van het plein en vanaf de ingang van de tempel tot aan het altaar, om de koning te beschermen. 11Toen leidden ze de koningszoon naar buiten, zetten hem de koninklijke hoofdband op en overhandigden hem de kroningsakte. Zo werd hij door Jojada en diens zonen tot koning uitgeroepen en gezalfd, terwijl alle aanwezigen riepen: ‘Leve de koning!’ 12Toen Atalja hoorde hoe het volk te hoop liep en de koning toejuichte, begaf zij zich in de menigte die zich voor de tempel verzameld had. 13Daar zag ze de koning, die zich op het koninklijke podium naast de ingang had opgesteld, met de bevelhebbers en de trompetblazers naast zich. De hele bevolking was in feeststemming. Er werd op trompetten geblazen en de voorzangers leidden met hun instrumenten de lofzang. Maar Atalja scheurde haar kleren en riep: ‘Verraad! Verraad!’ 14De hogepriester Jojada stuurde de bevelhebbers, de aanvoerders van honderd man, op haar af met de opdracht: ‘Leid haar onder bewaking weg; wie haar volgt, moet gedood worden.’ Hij zei er uitdrukkelijk bij dat ze haar niet op het tempelterrein mochten doden. 15Atalja werd weggeleid en naar het paleis gevoerd. Zodra ze de Paardenpoort had bereikt, werd ze ter dood gebracht.

16Samen met het volk en de koning beloofde Jojada plechtig dat ze de HEER weer als volk zouden toebehoren. 17Heel het volk trok op naar de tempel van Baäl. Ze haalden de tempel omver en verbrijzelden de altaren en beelden die voor hem waren opgericht. De Baälspriester Mattan werd voor de altaren ter dood gebracht. 18Jojada droeg de zorg voor de tempel van de HEER op aan de Levitische priesters uit de families die David met de tempeldienst had belast. Zij moesten brandoffers opdragen aan de HEER, zoals voorgeschreven in de wet van Mozes, en dit volgens de aanwijzingen van David begeleiden met feestgezang. 19Ook stelde hij poortwachters aan die erop moesten toezien dat niemand die in enig opzicht onrein was de tempel van de HEER betrad.

20Met de bevelhebbers, de hoogwaardigheidsbekleders, de leiders van Juda en heel het volk begeleidde Jojada de koning van de tempel via de Bovenpoort naar het paleis, waar ze hem lieten plaatsnemen op de koningstroon. 21Heel het volk was verheugd, en hoewel Atalja ter dood gebracht was, bleef het rustig in de stad.

De regering van Joas

1Joas was zeven jaar oud toen hij koning werd. Veertig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder heette Sibja en was afkomstig uit Berseba. 2Zolang de hogepriester Jojada leefde, deed Joas wat goed is in de ogen van de HEER. 3Jojada koos twee vrouwen voor hem, en Joas kreeg zonen en dochters.

4Na verloop van tijd vatte Joas het plan op om de tempel van de HEER te herstellen. 5Hij riep de priesters en de Levieten bijeen en droeg hun het volgende op: ‘Ga naar de steden van Juda en zamel in heel Israël zilver in voor het jaarlijkse onderhoud van de tempel van uw God. Zet zo veel mogelijk spoed achter deze zaak.’ Maar de Levieten maakten geen haast. 6Daarom liet de koning de hogepriester Jojada bij zich komen en vroeg: ‘Waarom hebt u er niet bij de Levieten op aangedrongen om in Juda en Jeruzalem de bijdrage te innen die door Mozes, de dienaar van de HEER, en de gemeenschap van Israël voor de tent met de verbondstekst is vastgesteld? 7Temeer daar de aanhangers van Atalja, de verdorvenheid in eigen persoon, in de tempel van God hebben ingebroken en zelfs de wijgeschenken uit de tempel voor de Baäls hebben gebruikt!’ 8Op aanwijzing van de koning werd er een kist gemaakt, die buiten bij de poort van de tempel van de HEER werd neergezet. 9In Juda en Jeruzalem werden de mensen opgeroepen om de bijdrage voor de HEER te komen brengen die Mozes, de dienaar van God, in de woestijn voor Israël had vastgesteld. 10Zowel de leiders als het volk brachten hun gaven met vreugde, en zo raakte de kist vol. 11De kist werd geregeld naar de toezichthouders gebracht, Levieten die de koning daartoe had aangesteld. Wanneer die vaststelden dat er voldoende zilver in de kist lag, lieten ze de hofschrijver en de gevolmachtigde van de hogepriester komen. Dan werd de kist geleegd en vervolgens op zijn plaats teruggezet. Dat gebeurde met vaste regelmaat, en op die manier werd er een enorme hoeveelheid zilver ingezameld.

12De koning en de hogepriester overhandigden het zilver aan de bouwmeesters die met het herstel van de tempel van de HEER waren belast. Die huurden steenhouwers en timmerlieden in om de tempel te herstellen, en smeden en bronsgieters om de constructie te verstevigen. 13Door toedoen van de bouwmeesters vorderden de herstelwerkzaamheden aan de tempel van God gestaag. Het gebouw werd tot zijn oorspronkelijke verhoudingen teruggebracht en waar nodig verstevigd. 14Toen de bouwmeesters klaar waren met het werk, brachten ze het overgebleven zilver naar de koning en de hogepriester terug. Dat werd gebruikt om tempelgerei te laten maken: benodigdheden voor de dienst in de tempel van de HEER en voor het brengen van brandoffers, kommen en allerlei andere gouden en zilveren voorwerpen.

Zolang Jojada leefde, werden er dagelijks brandoffers gebracht in de tempel van de HEER. 15Jojada bereikte een zeer hoge leeftijd: toen hij stierf was hij honderddertig jaar oud. 16Omdat hij voor Israël en voor God en diens tempel zoveel goeds had gedaan, werd hij begraven bij de koningen in de Davidsburcht. 17Na de dood van Jojada kwamen de leiders van Juda de koning hulde betuigen. Vanaf die tijd luisterde de koning naar hen. 18Ze begonnen de tempel van de HEER, de God van hun voorouders, te verwaarlozen, en Asjerapalen en godenbeelden te vereren. Vanwege deze zonde werden Juda en Jeruzalem getroffen door een hevige toorn. 19De HEER stuurde profeten naar hen toe om hen op te roepen terug te keren naar de HEER, maar hun waarschuwingen werden in de wind geslagen.

20Toen kwam de geest van God over Zecharja, de zoon van de hogepriester Jojada. Hij ging voor het volk staan en zei: ‘Dit zegt God: Waarom overtreden jullie de geboden van de HEER? Jullie zullen niets meer tot een goed einde brengen, want jullie hebben je van de HEER afgewend en daarom wendt Hij zich nu van jullie af.’ 21Maar men spande tegen hem samen, en op bevel van de koning werd hij in de voorhof van de tempel gestenigd. 22Koning Joas sloeg geen acht op de trouwe diensten die Zecharja’s vader Jojada hem bewezen had, en liet de zoon van zijn weldoener vermoorden. Zecharja’s laatste woorden luidden: ‘Moge de HEER zien wat mij wordt aangedaan en het vergelden.’

23Aan het begin van het nieuwe jaar viel het Aramese leger Joas aan. Ze rukten op tegen Juda en Jeruzalem, doodden alle leiders van het volk en stuurden alles wat ze buitmaakten naar hun koning in Damascus. 24Want hoewel de Arameeërs hun aanval ondernamen met een kleine troepenmacht, leverde de HEER een zeer groot leger aan hen uit, omdat de Judeeërs zich van de HEER, de God van hun voorouders, hadden afgewend. Ook aan Joas werd de straf voltrokken. 25Nadat de Arameeërs hem zwaargewond hadden achtergelaten, spanden zijn hovelingen tegen hem samen om de dood van de zoon van de hogepriester Jojada te wreken. Hij werd op zijn ziekbed vermoord. Na zijn dood werd hij begraven in de Davidsburcht, maar hij werd niet bijgezet in de koninklijke grafkamers. 26De aanslag was gepleegd door Zabad, de zoon van Simat, een Ammonitische, en Jozabad, de zoon van Simrit, een Moabitische. 27Gegevens over Joas’ zonen, over de vele profetieën die tegen hem zijn uitgesproken en over zijn herstelwerkzaamheden aan de tempel van God, zijn opgetekend in de toelichting op het boek over de koningen. Zijn zoon Amasja volgde hem op.

2 Kronieken 22-24NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons