Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 259 / Jer. 27-29

Bijbeltekst(en)

Het juk van Babylonië

1In het begin van de regering van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, richtte de HEER zich tot Jeremia. 2Dit zei de HEER tegen mij: ‘Maak jukken met riemen en leg die op je nek. 3Stuur de koningen van Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon ieder een juk. Je moet ze meegeven aan hun gezanten, die bij koning Sedekia in Jeruzalem zijn. 4Laat ze hun vorst de volgende boodschap overbrengen: Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël – dit moet u dus tegen uw vorst zeggen: 5Ik heb met mijn grote kracht en met mijn machtige arm de aarde gemaakt en de mensen en dieren die er leven. Ik geef de aarde aan wie Ik wil. 6Ik heb jullie landen nu allemaal in handen gegeven van mijn dienaar, koning Nebukadnessar van Babylonië; zelfs de wilde dieren heb Ik aan hem onderworpen. 7Alle volken zullen aan hem, zijn zoon en zijn kleinzoon onderworpen zijn, totdat ook voor zijn eigen land de tijd komt dat vele volken en machtige koningen het zullen onderwerpen. 8Het volk of koninkrijk dat zich niet aan hem, koning Nebukadnessar van Babylonië, wil onderwerpen, dat zich niet zijn juk wil laten opleggen, zal Ik straffen met het zwaard, de honger en de pest, totdat Ik het door zijn toedoen vernietigd heb – spreekt de HEER. 9Luister niet naar je profeten, waarzeggers, droomuitleggers, toekomstvoorspellers en tovenaars, die jullie steeds oproepen je niet aan de koning van Babylonië te onderwerpen. 10Hun profetieën zijn leugens; ze bereiken er slechts mee dat jullie uit je land worden verdreven. Ik zal jullie uiteenjagen en jullie zullen omkomen. 11Maar het volk dat zich het juk van de koning van Babylonië laat opleggen, dat zich aan hem onderwerpt, zal Ik in zijn eigen land laten blijven. Het mag er blijven wonen en de akkers bewerken – spreekt de HEER.’

12Ik sprak dezelfde woorden tot koning Sedekia van Juda: ‘Laat u het juk van de koning van Babylonië opleggen, onderwerp u aan hem en zijn volk, dan zult u in leven blijven. 13Waarom zouden u en uw volk sterven door het zwaard, de honger en de pest? Want daarmee heeft de HEER ieder volk gedreigd dat zich niet aan de koning van Babylonië wil onderwerpen. 14Luister niet naar de profeten die u oproepen u niet aan hem te onderwerpen. Ze profeteren leugens. 15Hoewel Ik hen niet gezonden heb – spreekt de HEER – profeteren ze in mijn naam, en nog leugens ook. Daarmee bereiken ze slechts dat Ik jullie verdrijf en dat jullie samen met die profeten zullen omkomen.’

16Ook sprak ik tot de priesters en het volk van Juda: ‘Dit zegt de HEER: Luister niet naar jullie profeten, die zeggen dat de kostbaarheden uit de tempel van de HEER spoedig uit Babel worden teruggebracht. Ze profeteren leugens. 17Luister niet naar hen. Onderwerp je aan de koning van Babylonië, als jullie in leven willen blijven. Waarom zou deze stad in puin moeten vallen? 18Als ze echte profeten zijn en de woorden van de HEER spreken, laten ze dan de HEER van de hemelse machten ertoe bewegen dat Hij de kostbaarheden die nog in de tempel van de HEER, in het paleis van de koning en in Jeruzalem zijn overgebleven, niet in Babel laat terechtkomen. 19Want dit zegt de HEER van de hemelse machten over de tempelzuilen, de Zee, de verrijdbare onderstellen en de rest van het tempelgerei dat nog in deze stad is, 20over alles wat koning Nebukadnessar van Babylonië nog niet heeft meegenomen toen hij koning Jechonja, de zoon van Jojakim, en alle vooraanstaande burgers van Juda en Jeruzalem naar Babel voerde: Alles zal naar Babel worden gevoerd. 21Ja, dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, over de kostbaarheden die in de tempel van de HEER, in het paleis van de koning en in Jeruzalem achtergebleven zijn: 22Alles zal naar Babel worden gevoerd, en daar zal het blijven tot de dag dat Ik er zelf voor zorg dat het naar Jeruzalem wordt teruggebracht – spreekt de HEER.’

De profeet Jeremia tegenover de profeet Chananja

1In datzelfde jaar, in het begin van de regering van koning Sedekia van Juda, in de vijfde maand van het vierde jaar, zei de profeet Chananja uit Gibeon, de zoon van Azzur, in de tempel van de HEER ten overstaan van de priesters en alle andere aanwezigen tegen mij: 2‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik ga het juk van de koning van Babylonië breken. 3Binnen twee jaar zal Ik alle kostbaarheden uit de tempel van de HEER, die koning Nebukadnessar heeft meegevoerd naar Babel, naar Jeruzalem terugbrengen. 4Ik zal ook koning Jechonja, de zoon van Jojakim, en alle ballingen uit Juda die naar Babel zijn gevoerd, naar Jeruzalem terugbrengen – spreekt de HEER. Want Ik ga het juk van de koning van Babylonië breken.’ 5Toen antwoordde de profeet Jeremia de profeet Chananja ten overstaan van de priesters en alle anderen die in de tempel van de HEER aanwezig waren: 6‘Ja! Laat de HEER dat doen. Hopelijk laat Hij jouw profetie uitkomen en brengt Hij al het tempelgerei en alle ballingen uit Babel naar deze stad terug. 7Maar luister nu naar wat ik jou en alle anderen te zeggen heb. 8Sinds mensenheugenis hebben de profeten die vóór jou en mij hebben geleefd tegen veel landen en machtige koninkrijken niets dan oorlogen, onheil en pest geprofeteerd. 9Van een profeet die voorspoed en vrede profeteert, weten we pas dat hij inderdaad door de HEER gezonden is als zijn woorden uitkomen.’ 10Chananja nam toen het juk van Jeremia’s nek, brak het in stukken 11en zei ten overstaan van allen die daar waren: ‘Dit zegt de HEER: Zo zal Ik binnen twee jaar het juk van koning Nebukadnessar van Babylonië van alle volken afnemen en in stukken breken.’ Hierop verliet Jeremia de tempel.

12Enige tijd later richtte de HEER zich tot Jeremia: 13‘Ga naar Chananja en zeg hem: Dit zegt de HEER: Je hebt een houten juk in stukken gebroken en het door een ijzeren juk vervangen. 14Want dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Ik leg alle volken een ijzeren juk op, waarmee ze koning Nebukadnessar van Babylonië moeten dienen. Zelfs de wilde dieren onderwerp Ik aan hem.’ 15De profeet Jeremia zei toen tegen de profeet Chananja: ‘Luister goed, Chananja! Jij bent niet door de HEER gezonden. Je hebt het volk met leugens misleid. 16Daarom – dit zegt de HEER: Ik zal je alsnog zenden, Ik zend je weg van de aarde. Je zult nog dit jaar sterven, want met je profetieën heb je het volk opgezet tegen de HEER.’ 17En de profeet Chananja stierf nog datzelfde jaar, in de zevende maand.

Jeremia’s brief aan de ballingen

1Hier volgt de brief die de profeet Jeremia vanuit Jeruzalem heeft gestuurd aan de overgebleven oudsten onder de ballingen, aan de priesters, de profeten en alle anderen die Nebukadnessar vanuit Jeruzalem naar Babel had gevoerd. 2Hij schreef deze brief toen koning Jechonja, de koningin-moeder, de hovelingen, de leiders van Jeruzalem en Juda en de handwerkslieden en smeden al uit Jeruzalem waren weggevoerd. 3Hij liet hem bezorgen door Elasa, de zoon van Safan, en Gemarja, de zoon van Chilkia, de gezanten die namens koning Sedekia van Juda naar koning Nebukadnessar in Babel reisden. De brief had de volgende inhoud:

4‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, tegen de ballingen die Hij vanuit Jeruzalem naar Babel heeft laten voeren: 5Bouw huizen en ga daarin wonen, leg tuinen aan en eet van de opbrengst, 6ga huwelijken aan en verwek zonen en dochters, zoek vrouwen voor je zonen en huw je dochters uit, zodat zij zonen en dochters baren. Jullie moeten in aantal toenemen, niet afnemen. 7Bid tot de HEER voor de stad waarheen Ik jullie weggevoerd heb en zet je in voor haar voorspoed en vrede, want de voorspoed van de stad is ook jullie voorspoed.

8Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Laat je niet misleiden door je profeten en waarzeggers. Hecht geen geloof aan de droomuitleggers die in opdracht van jullie dromen. 9Wat ze jullie in mijn naam profeteren zijn leugens. Ik heb hen niet gezonden – spreekt de HEER.

10Dit zegt de HEER: Als er in Babel zeventig jaar voorbij zijn, zal Ik naar jullie omzien. Dan zal Ik mijn belofte gestand doen door jullie naar Jeruzalem te laten terugkeren. 11Mijn plan met jullie staat vast – spreekt de HEER: Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk; Ik zal je een hoopvolle toekomst geven. 12Jullie zullen Mij aanroepen en weer tot Mij gaan bidden, en Ik zal naar jullie luisteren. 13Jullie zullen Mij zoeken en ook vinden, als jullie Mij tenminste met hart en ziel zoeken. 14Ik zal me door jullie laten vinden – spreekt de HEER – en Ik zal in je lot een keer brengen. Ik zal jullie samenbrengen uit alle volken en plaatsen waarheen Ik je verdreven heb – spreekt de HEER – en je laten terugkeren naar Jeruzalem, waaruit Ik je heb laten wegvoeren.

15Misschien zeggen jullie: “De HEER heeft ons toch ook in Babel profeten gegeven?” 16Maar dit zegt de HEER over de koning die op de troon van David zit en over de hele bevolking van Jeruzalem, je volksgenoten die niet met jullie in ballingschap zijn gegaan, 17dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik stuur het zwaard, de honger en de pest op hen af, Ik zal met hen hetzelfde doen als met bedorven vijgen, die niet meer te eten zijn. 18Ik zal hen met het zwaard, de honger en de pest achtervolgen en hen tot een afschrikwekkend voorbeeld voor alle koninkrijken op aarde maken. Hun namen zullen als een vloek worden gebruikt, ze zullen afschuw en ontzetting wekken en bespot worden in alle landen waarheen Ik hen zal verdrijven. 19Want ze hebben niet naar Mij geluisterd – spreekt de HEER –, hoewel Ik telkens weer mijn dienaren, de profeten, naar hen zond. En ook jullie hebben niet naar Mij geluisterd – spreekt de HEER. 20Luister naar mijn woorden, ballingen, die Ik vanuit Jeruzalem naar Babel heb laten voeren. 21Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël, over de profeten Achab, de zoon van Kolaja, en Sedekia, de zoon van Maäseja, die in mijn naam leugens profeteren: Ik lever hen uit aan koning Nebukadnessar van Babylonië, die hen voor jullie ogen zal terechtstellen. 22En alle Judese ballingen in Babel zullen aan hun lot een vloek ontlenen: “Moge de HEER het je laten vergaan als Sedekia en Achab, die de koning van Babylonië boven het vuur geroosterd heeft.” 23Want ze hebben iets gedaan dat in Israël een schanddaad is: ze hebben overspel gepleegd met de vrouw van een ander en in mijn naam leugens geprofeteerd, woorden die Ik hun niet heb opgedragen te spreken. Ik heb het gezien, Ik was er getuige van – spreekt de HEER.’

24De HEER gaf Jeremia de opdracht om het volgende te zeggen tegen Semaja, de Nechelamiet: 25‘Dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël: Je hebt op eigen gezag brieven gestuurd aan de priester Sefanja, de zoon van Maäseja, de overige priesters en de bevolking van Jeruzalem, brieven waarin staat: 26“De HEER heeft u tot priester aangesteld; Hij heeft u de opvolger van de priester Jojada gemaakt om in de tempel van de HEER de orde te handhaven, dus u moet elke gek die zich voor profeet uitgeeft in het blok sluiten en aan het halsijzer ketenen. 27Waarom bent u dan niet opgetreden tegen Jeremia uit Anatot, die zich bij u voor profeet uitgeeft? 28Hij heeft ons in Babel namelijk een brief gestuurd waarin staat dat de ballingschap nog lang zal duren, dat we huizen moeten bouwen en daarin gaan wonen, tuinen moeten aanleggen en van de opbrengst moeten eten.”’ 29Nadat de priester Sefanja deze brief aan Jeremia had voorgelezen, 30richtte de HEER zich tot Jeremia: 31‘Stuur de volgende brief aan de ballingen: Dit zegt de HEER over Semaja, de Nechelamiet: Hij heeft bij jullie geprofeteerd zonder dat Ik hem gezonden heb en heeft jullie met leugens misleid. 32Daarom – dit zegt de HEER: Ik zal hem en zijn nageslacht straffen. Ze zullen onder dit volk ophouden te bestaan, ze zullen de voorspoed die Ik mijn volk zal brengen niet meemaken – spreekt de HEER. Want hij heeft het volk tegen Mij opgezet.’

Jeremia 27-29NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons