Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 234 / Jes. 38-39

Bijbeltekst(en)

Hizkia’s ziekte en genezing

1Omstreeks dezelfde tijd werd Hizkia dodelijk ziek. De profeet Jesaja, de zoon van Amos, kwam naar hem toe en zei: ‘Dit zegt de HEER: Wikkel je zaken af, want je gaat sterven. Je zult niet meer beter worden.’ 2Hizkia draaide zijn gezicht naar de muur en bad tot de HEER: 3HEER, ik smeek U, neem toch in aanmerking dat ik me altijd oprecht en met heel mijn hart naar uw wil heb gericht en steeds heb gedaan wat goed is in uw ogen.’ Daarbij stortte hij bittere tranen. 4Toen richtte de HEER zich opnieuw tot Jesaja: 5‘Ga naar Hizkia toe en zeg tegen hem: “Dit zegt de HEER, de God van je voorvader David: Ik heb je gebed gehoord en je tranen gezien. Welnu, Ik geef je nog vijftien jaar te leven, 6en Ik zal jou en deze stad redden uit de handen van de koning van Assyrië. Ik zal deze stad beschermen. 7De HEER geeft je het volgende teken dat Hij zijn belofte zal nakomen: 8Ik laat de schaduw op de zonnewijzer van Achaz tien graden achteruitgaan in plaats van vooruit.”’ En de schaduw ging tien graden achteruit.

9Dit is wat koning Hizkia van Juda opschreef toen hij ziek was en van zijn ziekte herstelde:

10Ik dacht: In de bloei van mijn leven moet ik gaan,

de tijd die mij rest verblijf ik in het dodenrijk.

11Ik dacht: Ik zal de HEER niet meer zien

in het land der levenden,

of ooit nog een mens aanschouwen

daar waar alles zijn einde vindt.

12Mijn woonplaats werd ontruimd en lag open,

zoals de tent van een herder;

ik rolde mijn leven op zoals een wever het tentdoek,

Hij heeft mij afgesneden van het weefgetouw.

Dag en nacht staat U mij naar het leven,

13weerloos lig ik tot het ochtendgloren,

als een leeuw breekt U al mijn botten.

Dag en nacht staat U mij naar het leven,

14ik piep als een gierzwaluw,

ik klaag en kreun als een duif.

Met geloken ogen roep ik naar omhoog:

‘Ach Heer, sta in mijn nood voor mij in.’

15Wat zal ik nog zeggen?

Wat Hij mij beloofd heeft, doet Hij ook.

Ik kan mijn levensweg vervolgen

na de bittere ellende die ik leed.

16Mijn Heer, door uw beloften leeft een mens,

daarop berust het leven van mijn geest.

U geeft mij nieuwe kracht, U doet mij herleven.

17Zo heeft mijn bittere ellende mij vrede gebracht.

U hebt mij behoed voor de kuil van de ondergang,

U hebt mijn zonden weggedaan.

18Nee, het dodenrijk zal U niet loven,

de dood prijst U niet,

zij die in het graf zijn afgedaald

verlaten zich niet op uw trouw.

19Maar hij die leeft – leeft! – zal U loven,

zoals ik doe op deze dag.

Ouders laten hun kinderen weten

hoe trouw U bent.

20De HEER is mij te hulp gekomen.

Laten wij op de snaren spelen

in de tempel van de HEER,

alle dagen van ons leven.

21Jesaja beval de dienaren van de koning een plak gedroogde vijgen te nemen en de ontstoken plek ermee in te wrijven, waarop Hizkia nieuwe krachten kreeg. 22Hij vroeg: ‘Welk teken krijg ik van de HEER dat ik weer naar de tempel kan gaan?’

1In die tijd stuurde koning Merodach-Baladan van Babylonië, de zoon van Baladan, die had vernomen dat Hizkia ziek was geweest en weer hersteld was, gezanten met brieven en een geschenk naar hem toe. 2Hizkia ontving hen hartelijk en liet hun zijn schatkamers zien: het zilver, het goud, het reukwerk, de kostbare oliën, en ook zijn hele arsenaal en alles wat zich in zijn magazijnen bevond. Er was niets in zijn paleis of in zijn rijk dat Hizkia hun niet liet zien. 3Kort daarop ging de profeet Jesaja naar koning Hizkia toe en vroeg hem: ‘Wat hebben deze mannen tegen u gezegd? Waar kwamen ze vandaan?’ ‘Uit een ver land,’ antwoordde Hizkia, ‘uit Babylonië.’ 4‘Wat hebben ze in uw paleis te zien gekregen?’ vroeg Jesaja, en Hizkia antwoordde: ‘Ze hebben alles gezien wat zich in mijn paleis bevindt. Er is niets in mijn magazijnen dat ik hun niet heb laten zien.’ 5Hierop zei Jesaja tegen Hizkia: ‘Luister naar wat de HEER van de hemelse machten te zeggen heeft. 6De dag komt dat alles wat zich in uw paleis bevindt, alles wat uw voorouders tot nu toe hebben vergaard, naar Babel zal worden weggesleept. Er blijft niets van over – zegt de HEER. 7Ook een aantal van uw zonen, het nageslacht dat u hebt verwekt, zal worden weggevoerd om dienst te doen in het paleis van de koning van Babylonië.’ 8Hizkia antwoordde: ‘Het is goed, wat u namens de HEER tegen mij hebt gezegd.’ Want hij dacht bij zichzelf: Dat betekent dat er zolang ik leef, rust en vrede zal heersen.

Jesaja 38-39NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons