Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 232 / Jes. 33-35

Bijbeltekst(en)

Bevrijding van Jeruzalem

1Wee de verwoester, zelf nooit verwoest,

en de verrader, nog nooit verraden.

Wanneer er een eind komt aan je verwoesten,

dan word je zelf verwoest,

en wanneer er een eind komt aan je verraad,

dan word je zelf verraden.

2O HEER, wees ons genadig,

op U vestigen wij onze hoop.

Wees ons tot steun, iedere dag opnieuw,

red ons in tijden van nood.

3Voor uw schrikwekkend tumult

slaan de volken op de vlucht,

wanneer U zich verheft stuiven ze uiteen.

4De buit wordt bijeengebracht

zoals sprinkhanen dat doen,

men stort zich erop als een sprinkhanenzwerm.

5Hoogverheven is de HEER,

Hij woont hoog hierboven.

Hij vult Sion met recht en gerechtigheid.

6Hij is je houvast, zolang je leeft.

Wijsheid en kennis zijn een bron van redding,

ontzag voor de HEER is Sions rijkdom.

7Helden schreeuwen het uit op straat

en vredeboden wenen bittere tranen.

8De wegen liggen verlaten,

op de paden bevindt zich niemand meer.

Verdragen worden verbroken,

getuigen niet meer geloofd,

geen mens staat nog in achting.

9Het land verdroogt en verdort,

de Libanon is onteerd en verwelkt;

de Saron is een wildernis geworden,

Basan en de Karmel zijn kaalgeslagen.

10Nu zal Ik opstaan, zegt de HEER,

nu zal Ik mij verheffen, nu richt Ik mij op.

11Jullie zijn zwanger van dor gras

en wat jullie baren is kaf;

jullie geest is een vuur

dat jullie zelf verteren zal.

12De volken zullen branden als in een kalkoven,

in vlammen opgaan als weggekapte doornstruiken.

13Jullie die ver weg wonen, hoor wat Ik gedaan heb,

en jullie dichtbij, erken mijn kracht.

14De zondaars in Sion sidderen,

de goddelozen worden door angst bevangen:

‘Wie van ons kan wonen in verterend vuur?

Wie kan wonen in vuur dat eeuwig brandt?’

15Wie rechtvaardig leeft en de waarheid spreekt,

wie woekerwinst door afpersing weigert,

wie aangeboden steekpenningen afwijst,

wie niet wil toehoren als een moord wordt beraamd,

wie niet kan aanzien hoe het kwaad geschiedt –

16hij zal hoog hierboven wonen,

veilig in de onneembare rotsburcht;

in zijn brood wordt voorzien,

aan water heeft hij geen gebrek.

17Met eigen ogen zul je een koning

in al zijn schoonheid aanschouwen,

weldra zul je een land zien

dat zich uitstrekt tot in de verte.

18Met pijn in het hart

zul je aan de verschrikkingen terugdenken:

Waar zijn nu de mannen die schreven en wogen,

waar is de man die de torens telde?

19Je ziet dat onbeschaamde volk niet meer terug,

dat volk met zijn onverstaanbare taal,

zijn vreemde, onbegrijpelijke tongval.

20Aanschouw dan Sion, de stad

waar wij onze feesten weer vieren.

Met eigen ogen zul je Jeruzalem zien,

een oord waar je onbezorgd kunt wonen,

een tent die nooit wordt afgebroken,

waarvan geen tentpin ooit wordt uitgerukt

en geen touw wordt losgemaakt.

21Daar toont de HEER ons zijn macht.

Daar stromen rivieren en is het water uitgestrekt,

maar geen galeien varen daarop,

geen machtige schepen trekken langs.

22Want de HEER is onze rechter,

de HEER is onze wetgever,

de HEER is onze koning,

Hij zal ons redden.

23De touwen hangen slap,

de paal hoeft niet meer overeind,

het vaandel niet gehesen.

Dan wordt de rijke buit verdeeld,

zelfs de verlamden plunderen mee.

24Geen inwoner zegt nog: ‘Ik ben ziek,’

de hele bevolking is van schuld bevrijd.

Oordeel over Edom

1Kom naderbij, volken, en hoor toe,

naties, luister aandachtig.

Hoor, aarde en wie haar bewonen,

wereld en al wat daarop groeit.

2De HEER koestert woede tegen alle volken,

zijn toorn ontbrandt tegen heel hun legermacht.

Hun wacht de vernietiging,

Hij heeft hen voor de slacht bestemd.

3Gesneuvelden blijven onbegraven liggen,

de stank van hun lijken stijgt op;

de bergen druipen van hun bloed.

4De sterren aan de hemel vergaan,

als een boekrol wordt de hemel opgerold.

Alle sterren vallen neer,

zoals bladeren vallen van een wijnstok

of verschrompelde vruchten van een vijgenboom.

5Want mijn zwaard verschijnt aan de hemel.

Het valt neer op Edom, als een oordeel

over het volk dat mijn banvloek treft.

6Het zwaard van de HEER is rood van het bloed

en druipt van het vet:

het bloed van rammen en bokken

en het vet van de nieren van rammen.

Want de HEER richt een offer aan in Bosra,

een grote slachting in Edom.

7Ook wilde stieren vallen dood neer,

samen met jonge stieren en buffels.

Het land is doordrenkt van bloed,

de grond verzadigd van vet.

8Want de HEER houdt een dag van wraak,

een jaar van vergelding: Hij verdedigt Sion.

9De wateren van Edom worden pek,

zijn grond verandert in zwavel,

het land wordt één grote pekoven.

10Het vuur zal niet doven, dag noch nacht,

de rook stijgt er voor eeuwig op.

Het land ligt verloren, tot in het verste nageslacht,

nooit zal iemand het nog betreden.

11Uil en roerdomp nemen het in bezit,

raaf en ransuil zullen er huizen.

Hij heeft er het meetlint van de chaos gespannen

en het schietlood van de woestenij.

12Er zijn geen edelen meer over

om het koningschap te bekleden,

alle vorsten zijn verdwenen.

13Dorens overwoekeren de burchten,

onkruid en distels de vestingen.

Het land wordt het domein van jakhalzen,

de woonplaats van struisvogels.

14Het is de ontmoetingsplaats

van woestijndieren en hyena’s,

bokken komen er samen.

Lilit zoekt er rust

en leeft er ongestoord.

15Daar nestelt de pijlslang,

ze broedt er haar jongen uit

en koestert ze in haar schaduw.

Daar verzamelen zich buizerds,

ze komen in paren bijeen.

16Zoek het na in het boek van de HEER:

niet één van die dieren ontbreekt,

ze staan er in paren bijeen;

want uit zijn mond klonk het bevel,

zijn geest heeft ze bijeengebracht.

17Hij heeft voor hen het lot geworpen,

hun het land toebedeeld met het meetlint.

Voor altijd krijgen ze het in bezit,

ze wonen daar voorgoed.

Bevrijding en terugkeer

1De woestijn zal zich verheugen,

de dorre vlakte vrolijk zijn,

de wildernis zal jubelen en bloeien,

2welig bloeien als een lelie,

jubelen en juichen van vreugde.

De woestijn tooit zich met de luister van de Libanon,

met de schoonheid van de Karmel en de Saron.

Allen aanschouwen de luister van de HEER,

de schoonheid van onze God.

3Geef kracht aan trillende handen,

maak knikkende knieën sterk.

4Zeg tegen het moedeloze volk:

‘Wees sterk en vrees niet,

want jullie God komt met zijn wraak.

Gods vergelding zal komen,

Hijzelf zal jullie bevrijden.’

5Dan worden blinden de ogen geopend,

de oren van doven worden ontsloten.

6Verlamden zullen springen als herten,

de mond van stommen zal jubelen:

waterstromen zullen de woestijn splijten,

beken de dorre vlakte doorsnijden.

7Het verzengde land wordt een waterplas,

dorstige grond een bronrijk gebied;

waar eenmaal jakhalzen huisden,

maakt dor gras plaats voor riet en biezen.

8Daar zal een gebaande weg lopen,

die Heilige weg wordt genoemd,

geen onreine zal die betreden.

Hij is alleen voor het volk

dat over de weg gaat.

Dwazen dwalen er niet rond.

9Leeuwen zullen daar niet komen,

een roofdier is er niet te vinden,

ze blijven er allemaal weg,

alleen zij die verlost zijn zullen daar gaan.

10Wie door de HEER bevrijd zijn, keren terug.

Jubelend komen zij naar Sion,

gekroond met eeuwige vreugde.

Blijdschap en vreugde komen hun tegemoet,

gejammer en verdriet vluchten weg.

Jesaja 33-35NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons