Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 230 / Jes. 27-29

Bijbeltekst(en)

1Op die dag zal de HEER ingrijpen:

Hij trekt zijn groot en machtig zwaard

tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang,

en Hij zal Leviatan doden, het monster in de zee.

Hoop voor Israël

2Bezing op die dag de prachtige wijngaard.

3Ik, de HEER, houd de wacht over mijn wijngaard,

steeds opnieuw bevloei Ik hem.

Dag en nacht zal Ik de wacht houden,

zodat niemand hem kan schaden;

4Ik koester mijn woede niet.

Maar zou Ik dorens en distels dulden?

Strijdbaar ga Ik eropaf,

al dat onkruid steek Ik in brand –

5tenzij men mijn bescherming zoekt

en vrede met Mij sluit,

ja, vrede sluit met Mij.

6De tijd zal komen

dat Jakob zal wortelen,

dat Israël zal uitbotten en bloeien.

En de vruchten van zijn oogst

zullen de hele aardbodem bedekken.

7Heeft de HEER Israël geslagen

zoals Hij hen slaat die Israël sloegen?

Of heeft Hij het gedood

zoals Hij doodt wie Israël doodden?

8Door hen op te jagen en te verdrijven

heeft Hij een rechtsgeding tegen hen gevoerd;

met een verschroeiende wind uit het oosten

heeft Hij hen weggejaagd.

9Zo worden Jakobs wandaden verzoend,

zo wordt zijn schuld geheel vereffend:

hij verbrijzelt alle altaarstenen alsof het kalksteen is,

hij haalt elk wierookaltaar omver,

en elke Asjerapaal wordt door hem omgehakt.

10Daar ligt de versterkte stad,

eenzaam, ontvolkt, verlaten als de woestijn.

Kalveren weiden en rusten er,

ze vreten de takken kaal;

11vrouwen breken de verdorde twijgen af

en gebruiken ze voor hun vuur.

Omdat dit volk ieder inzicht mist,

kent zijn maker geen ontferming,

toont zijn schepper geen genade.

12Op die dag zal de HEER de aren dorsen van de Eufraat tot aan de wadi die de grens met Egypte vormt. Dan zullen jullie, kinderen van Israël, als aren gelezen worden, een voor een. 13Op die dag wordt op de grote ramshoorn geblazen. Zij die ten onder gaan in Assyrië of verdreven zijn naar Egypte, zullen terugkeren en zich neerbuigen voor de HEER, op de heilige berg in Jeruzalem.

Oordeel over de slechte leiders

1Wee de trotse kroon van de dronkaards van Efraïm;

bedwelmd door de wijn pronken zij met de stad

die de vruchtbare vallei bekroont,

maar hun prachtige sieraad is een bloem die verwelkt.

2Want de Heer beschikt over iemand,

sterk als een hevige hagelbui, als een wervelwind,

krachtig als een kolkende watermassa,

die met zijn machtige hand alles omver zal stoten.

3De trotse kroon van de dronkaards van Efraïm

zal worden vertrapt.

4Dit pronkstuk van de vruchtbare vallei,

dit prachtige sieraad, zal als een bloem verwelken,

verdwijnen als een vroege vijg,

vóór de oogst ontdekt en onmiddellijk opgegeten.

5Op die dag zal de HEER van de hemelse machten

de sierlijke kroon zijn, de prachtige krans

voor wie er van zijn volk nog over zijn;

6wie zetelt op de rechterstoel

zal Hij met zuiver recht bezielen,

en heldenmoed schenkt Hij aan hen

die de vijand uit de stad verdrijven.

7Maar zelfs priesters waggelen van de wijn,

profeten wankelen door de drank:

ze waggelen door de drank

en zijn verward door de wijn;

de drank doet hen wankelen,

waggelend hebben ze visioenen,

zwalkend doen ze hun uitspraken.

8Hun tafels zitten onder het braaksel,

geen plekje dat niet walgelijk besmeurd is.

9‘Wie tracht hij nu kennis bij te brengen?

Wie wil hij met zijn boodschap inzicht geven?

Houdt hij ons soms voor zuigelingen,

nog maar net de moederborst ontwend?

10Hoor hem: “Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav,

beetje van dit, beetje van dat.”’

11Inderdaad, door mensen met een vreemde tongval,

in een andere taal, spreekt de HEER tot dit volk.

12Ooit heeft Hij tegen hen gezegd:

‘Hier is rust, hier vind je verpozing,

laat wie vermoeid is hier rusten.’

Maar ze weigerden naar Hem te luisteren.

13Daarom horen zij nu van de HEER:

‘Tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav,

beetje van dit, beetje van dat.’

En zo gaan ze op weg, maar ze struikelen,

ze raken gewond, verstrikt, en worden gevangen.

14Daarom, hoor de woorden van de HEER, jullie spotters,

leiders van het volk van Jeruzalem.

15Jullie zeiden:

‘Wij hebben een verbond gesloten met de dood,

met het dodenrijk zijn we een verdrag aangegaan.

Wanneer de kolkende stortvloed voorbijraast

zal die ons niet bereiken.

Wij houden ons schuil in bedrog

en verbergen ons in leugens.’

16Maar dit zegt God, de HEER:

Ik leg in Sion een fundament

met een uitgelezen grondsteen, een kostbare hoeksteen.

Wie vertrouwen heeft, vlucht niet weg.

17Ik zal het recht als meetlint hanteren

en de gerechtigheid als schietlood.

De hagel vernietigt de schuilhoek van je bedrog,

het water spoelt jullie schuilplaats weg.

18Jullie verbond met de dood wordt verbroken,

jullie verdrag met het dodenrijk houdt geen stand.

Wanneer de kolkende stortvloed voorbijraast

zal hij jullie volledig bedelven.

19Dag in dag uit komt hij voorbij,

in de morgen, in de nacht,

en telkens als hij langskomt zal hij jullie treffen.

Hoe verschrikkelijk is het om de boodschap te verstaan!

20Het bed is te kort om je op uit te strekken,

de deken te smal om je in te wikkelen.

21De HEER zal opstaan

zoals destijds op de Perasim,

Hij zal grote beroering veroorzaken

zoals in de vlakte bij Gibeon:

Hij zal iets tot stand brengen, iets vreemds,

Hij gaat iets ongewoons volbrengen.

22Nu dan, staak jullie spotternijen,

anders zullen jullie boeien nog meer knellen.

Want dit heb ik gehoord:

God, de HEER van de hemelse machten,

heeft besloten tot vernietiging van het hele land.

Gods wijsheid

23Hoor mij aan en leen mij je oor,

luister aandachtig naar mijn woorden.

24Als een boer zaaien wil, ploegt hij dan alle dagen?

Blijft hij voren trekken in zijn land?

25Als hij het land geëffend heeft,

strooit hij toch komijn en karwij,

zaait tarwe in rijen, gerst in vakken

en spelt langs de rand van zijn akker?

26Het is zijn God die hem daarin onderricht,

die hem leert wat hij moet doen.

27Zo dorst men komijn niet met een dorsslede

en over karwij rolt men geen wagenrad;

komijn wordt met een stok uitgeklopt

en karwij met een roede.

28Graan moet voor brood worden fijngemalen;

maar een boer blijft niet eindeloos dorsen:

hij stuurt zijn paarden en het wagenrad eroverheen,

maar hij laat het niet verpletteren.

29Ook dit vindt zijn oorsprong

bij de HEER van de hemelse machten:

zijn beleid is wonderbaarlijk,

zijn wijsheid is groot.

Redding voor Jeruzalem in het nauw

1Wee Ariël, Ariël, stad waar ooit David zich legerde.

Rijg de jaren aaneen, vier de kringloop van feesten.

2Maar Ik zal Ariël in het nauw drijven.

Droefenis en rouw zullen er heersen,

want Ik maak van de stad een offerhaard.

3Ik zal je van alle kanten belegeren,

Ik werp schansen tegen je op

en sluit je met hoge wallen in.

4Je zult roepen van diep onder de grond,

wat je uit het stof laat horen, klinkt gedempt;

het klinkt als de stem van een geest uit de diepte,

het stof laat slechts gefluister horen.

5Maar dan opeens, in een oogwenk,

worden de barbaarse horden tot fijn stof,

de horden der geweldenaars tot dwarrelend kaf.

6Want de HEER van de hemelse machten zal ingrijpen,

met donder, aardschokken en oorverdovend lawaai,

met wervelende stormen en een verterende vlammenzee.

7Als een droom, een visioen in de nacht,

verdwijnt de menigte volken die optrekt tegen Ariël,

die zijn vestingwerken bestormt en de stad in het nauw drijft.

8Zoals de droom van iemand die honger heeft:

hij droomt over eten, maar is bij het ontwaken nog hongerig;

of van iemand die dorst lijdt en droomt dat hij drinkt,

maar uitgeput ontwaakt en nog steeds dorstig is –

zo zal het ook de volken vergaan,

de menigte die optrekt tegen de Sion.

9Jullie staan daar verdwaasd, alsof jullie blind zijn.

Wees maar verdwaasd en wees maar blind.

Jullie zijn dronken, maar niet van de wijn,

jullie waggelen, maar niet door de drank.

10Want een geest van diepe slaap

heeft de HEER over jullie uitgestort:

Hij heeft jullie ogen – de profeten – gesloten

en jullie hoofden – de zieners – toegedekt.

11Het visioen van dit alles is voor jullie als de tekst van een verzegeld boek, dat aan iemand die kan lezen wordt voorgelegd met de vraag: ‘Lees dit eens,’ waarop hij antwoordt: ‘Dat gaat niet, het is verzegeld.’ 12Of als het wordt voorgelegd aan iemand die niet lezen kan: ‘Lees dit eens,’ dan zal hij zeggen: ‘Ik kan niet lezen.’

13De Heer zegt:

Omdat dit volk Mij naar de mond praat,

Mij slechts met de lippen dient,

terwijl hun hart ver bij Mij vandaan is;

omdat hun ontzag voor Mij louter plicht is,

slechts aangeleerd en door mensen opgelegd –

14daarom zal Ik opnieuw wonderen verrichten voor dit volk,

indrukwekkende wonderen en grootse daden.

De wijsheid van wijzen zal teloorgaan,

het verstand van verstandigen houdt zich verborgen.

15Wee degenen die hun plannen

diep verborgen houden voor de HEER;

die alles doen in duisternis en zeggen:

‘Wie ziet ons? Wie weet wat wij doen?’

16Jullie draaien de zaken om!

Is de klei soms meer dan de pottenbakker?

Kan het maaksel over zijn maker zeggen:

‘Hij heeft mij niet gemaakt’?

Of het aardewerk over de pottenbakker:

‘Hij brengt er weinig van terecht’?

17Nog slechts een korte tijd,

dan zal de Libanon weer een boomgaard worden,

een boomgaard die is als een woud.

18Op die dag zullen doven kunnen horen

hoe uit een boek wordt voorgelezen,

en blinden zullen met eigen ogen zien,

bevrijd van donkerte en duisternis.

19Verdrukten zullen weer vreugde vinden in de HEER,

zwakken juichen om de Heilige van Israël.

20Want het is gedaan met de geweldenaar,

voorbij met de spotter.

Ieder die op onrecht zint, zal vergaan:

21wie een ander vals beschuldigt,

wie de rechters in de poort wil verstrikken,

wie het recht van de rechtvaardige schendt

met loze beweringen.

22Daarom – dit zegt de HEER,

die Abraham bevrijd heeft,

over de nakomelingen van Jakob:

Jakob zal niet meer te schande staan,

zijn gezicht niet meer van schaamte verbleken.

23Want wanneer zijn kinderen zien

wat Ik in hun midden heb verricht,

zullen zij mijn naam heiligen,

de heiligheid erkennen van de Heilige van Jakob

en ontzag hebben voor de God van Israël.

24Wie verward was, zal inzicht verwerven,

wie klaagde, laat zich onderrichten.

Jesaja 27-29NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons