Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 197 / 2Kor. 7-9

Bijbeltekst(en)

1Omdat ons deze beloften zijn gegeven, geliefde broeders en zusters, moeten we onszelf reinigen van alle lichamelijke en geestelijke smetten en vol ontzag voor God ons hele leven heiligen.

2Toon uw genegenheid voor ons. Wij hebben niemand onrecht aangedaan, niemand te gronde gericht, niemand uitgebuit. 3Ik zeg dit niet om u te beschuldigen, want ik heb u al eerder gezegd dat u ons zo na aan het hart ligt dat we met u in leven en sterven verbonden zijn. 4Hoe openhartig kan ik tegen u spreken, hoe trots kan ik op u zijn! In al mijn ellende ben ik vervuld van troost en word ik overweldigd door vreugde.

Blijdschap over de gemeente in Korinte

5Toen we in Macedonië kwamen, vonden we geen rust maar werden we van alle kanten belaagd: van buitenaf door vijanden, van binnenuit door zorgen. 6Maar God, die moed geeft aan wie terneergeslagen is, gaf ons moed door de komst van Titus. 7En niet alleen daardoor, ook door diens bericht over de manier waarop u hem bemoedigd hebt. Hij heeft ons verteld hoe graag u ons weer wilt zien, hoezeer u treurt om wat er voorgevallen is en met hoeveel overtuiging u zich aan mijn kant hebt geschaard. Hierdoor werd ik van blijdschap vervuld. 8Ook al heb ik u met mijn brief verdriet gedaan, ik heb er toch geen spijt van. Aanvankelijk wel, maar nu ik weet dat mijn brief u slechts voor korte tijd verdriet deed, 9ben ik blij dat ik hem geschreven heb. Niet omdat u verdriet hebt gehad, maar omdat u daardoor tot inkeer bent gekomen. U had verdriet op de manier die God wil, ik heb u dus in geen enkel opzicht geschaad. 10Oprecht verdriet ten overstaan van God leidt namelijk tot inkeer en redding; daarvan krijgt men nooit spijt. Verdriet zoals de wereld kent leidt daarentegen tot de dood. 11Zie nu zelf waartoe uw oprechte verdriet tegenover God uiteindelijk heeft geleid. Hoe groot is uw inzet niet geworden; meer nog, hoe fel hebt u zich niet verdedigd, hoe verontwaardigd was u niet, hoe bang was u niet voor mij, hoezeer verlangde u niet naar mij, met hoeveel overtuiging hebt u die broeder niet gestraft. In ieder opzicht hebt u bewezen dat u in deze zaak niets te verwijten valt. 12Dus ook al heb ik u geschreven, ik heb het niet gedaan vanwege hem die onrecht heeft begaan, en ook niet vanwege hem die onrecht heeft geleden. Het was mijn bedoeling dat tegenover God zou blijken hoe groot uw inzet voor ons is. 13Dit alles heeft ons moed gegeven. Bovendien zijn we uitermate verheugd dat Titus zo blij is, omdat u allen hem nieuwe kracht gegeven hebt. 14Ik had tegenover hem hoog van u opgegeven, en u hebt me niet teleurgesteld. Integendeel, zoals wij de waarheid spraken in alles wat we tegen u hebben gezegd, zo is ook waar gebleken wat wij tegen Titus zeiden toen we zo hoog van u opgaven. 15Hij is u des te meer genegen omdat u naar hem geluisterd hebt en hem met zoveel eerbied en ontzag ontvangen hebt. 16Het verheugt me dat ik in alles op u kan vertrouwen.

Collecte voor Jeruzalem

1Broeders en zusters, wij willen u niet onthouden wat Gods genade tot stand heeft gebracht in de gemeenten van Macedonië: 2ze zijn door ellende zwaar op de proef gesteld maar zijn toch, vervuld van een overstelpende vreugde en ondanks hun grote armoede, zeer vrijgevig. 3Ik verzeker u dat ze naar vermogen hebben gegeven, ja zelfs boven hun vermogen. 4Uit eigen beweging hebben ze ons dringend verzocht mee te mogen doen aan de collecte om de heiligen in Jeruzalem te ondersteunen. 5En ze gaven aanzienlijk meer dan we hadden verwacht: door Gods wil gaven ze zichzelf in de eerste plaats aan de Heer, en vervolgens ook aan ons. 6We hebben er dan ook bij Titus op aangedrongen dat hij dit goede werk, waarmee hij al bij u begonnen is, voltooit. 7U blinkt in alles uit: in geloof, in kennis en welsprekendheid, in inzet op elk gebied, in de liefde die wij in u hebben gewekt – blink dus ook uit in dit goede werk. 8Ik zeg dit niet als een bevel; door op de inzet van anderen te wijzen wil ik nagaan of uw liefde oprecht is. 9Tenslotte kent u de liefde die onze Heer Jezus Christus heeft gegeven: Hij was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden. 10In uw eigen belang raad ik u het volgende aan. U hebt al een jaar geleden een begin gemaakt met de collecte, en bovendien toonde u dat u graag wilt meedoen. 11Rond deze nu dan ook af met dezelfde bereidwilligheid als waarmee u begon, en geef daarbij naar vermogen. 12Als u namelijk bereidwillig geeft van wat u hebt, worden uw gaven met vreugde aanvaard; u hoeft niet te geven van wat u niet hebt. 13Het is niet de bedoeling dat u door anderen te helpen zelf in moeilijkheden raakt. Er moet evenwicht zijn. 14Op dit moment lenigt u met uw overvloed de nood van de heiligen in Jeruzalem, zodat zij later met hun overvloed uw nood kunnen lenigen. Zo is er evenwicht, 15zoals ook geschreven staat: ‘Hij die meer had, had niet te veel; hij die minder had, had niet te weinig.’

16Ik dank God dat Hij Titus net zo enthousiast over u heeft gemaakt als ik ben. 17Toen ik hem vroeg opnieuw naar u toe te gaan, bleek dat hij, geestdriftig, daartoe zelf al had besloten. 18Wij sturen een broeder met hem mee die om zijn werk voor het evangelie door alle gemeenten geprezen wordt. 19Bovendien is hij door de gemeenten in Macedonië gekozen om met ons mee op reis te gaan en ons te helpen bij dit goede werk, dat wij verrichten ter ere van de Heer en om onze goede bedoelingen te tonen. 20We willen vermijden dat ons beheer van deze rijke gaven onder verdenking komt te staan, 21want we proberen niet alleen tegenover de Heer het goede te doen, maar ook tegenover mensen. 22Verder sturen we een broeder mee wiens inzet we al bij veel gelegenheden hebben leren kennen, maar die zich deze keer door zijn grote vertrouwen in u nog meer wil inspannen. 23Wat Titus betreft: hij is mijn metgezel en werkt met ons mee ten dienste van u. Wat de twee andere broeders betreft: ze zijn de vertegenwoordigers van de gemeenten in Macedonië en strekken Christus tot eer. 24Bewijs hun, en daarmee de gemeenten, dat u hen liefhebt en laat zien dat wij terecht zo trots op u zijn.

1Eigenlijk hoef ik u niets te schrijven over de collecte voor de heiligen in Jeruzalem, 2want ik weet dat u bereid bent mee te doen. Daarom kon ik vol trots tegen de Macedoniërs zeggen: ‘Achaje stond vorig jaar al klaar.’ Uw enthousiasme heeft de meesten van hen tot navolging geprikkeld. 3Ik stuur nu de broeders naar u toe om ervoor te zorgen dat we inderdaad trots op u kunnen zijn en dat u ook werkelijk klaarstaat, zoals ik heb gezegd. 4Het mag niet zo zijn dat, wanneer een aantal Macedoniërs met mij meekomt, blijkt dat u nog helemaal niet zover bent. Die schande wil ik ons, beter gezegd: u, in deze zaak besparen. 5Dus daarom vond ik het nodig de broeders te vragen vooruit te gaan. Dan kunnen ze de gift die u al hebt toegezegd nog voor mijn komst inzamelen, zodat deze niet hoeft te worden bijeengeschraapt wanneer ik aankom, maar als een gulle gave klaarligt.

6Bedenk dit: wie karig zaait, zal karig oogsten; wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten. 7Laat ieder zo veel geven als hij zelf besloten heeft, zonder tegenzin of dwang, want God heeft lief wie blijmoedig geeft. 8God heeft de macht u te overstelpen met al zijn gaven, zodat u altijd en in alle opzichten voldoende voor uzelf hebt en ook nog ruimschoots kunt bijdragen aan allerlei goed werk. 9Zo staat er geschreven: ‘Gul deelt hij uit aan de armen, zijn rechtvaardigheid houdt stand, voor altijd.’ 10God, die zaad geeft om te zaaien en brood om te eten, zal ook u zaad geven en het laten ontkiemen, zodat uw vrijgevigheid een rijke oogst opbrengt. 11U bent in ieder opzicht rijk geworden om in alles vrijgevig te kunnen zijn, en uw vrijgevigheid leidt door onze bemiddeling tot dankzegging aan God. 12Uw bijdrage aan de collecte heft immers niet alleen het gebrek van de heiligen in Jeruzalem op, maar leidt er bovendien toe dat ze God uitbundig danken. 13Ze prijzen God omdat u er blijk van geeft gehoorzaam te zijn aan het evangelie van Christus, wat u bewijst door de ruimhartigheid waarmee u met hen en alle anderen wilt delen. 14In hun gebed voor u spreken ze hun verlangen naar u uit, omdat ze zien hoe overvloedig de genade is die God u heeft bewezen. 15Laten we God danken voor zijn onbeschrijfelijk geschenk.

2 Korintiërs 7-9NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons