Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 185 / 1Kon. 4:20-7:51, Ps. 127

Bijbeltekst(en)

Salomo’s grootheid

20De bevolking van Juda en Israël telde zo veel mensen als er zand is bij de zee. Ze hadden volop te eten en te drinken en waren gelukkig.

1Salomo had de heerschappij over alle koninkrijken tussen de Eufraat en het land van de Filistijnen, en tot aan de grens met Egypte. Zolang Salomo leefde, waren ze aan hem onderworpen en droegen ze hem schatting af.

2Aan Salomo’s hof werd dagelijks de volgende hoeveelheid voedsel gebruikt: dertig kor tarwebloem en zestig kor meel, 3tien gemeste runderen en twintig gewone runderen, honderd schapen en geiten, en dan nog herten, gazellen, reebokken en gemeste hoenders.

4Salomo heerste over het hele gebied ten westen van de Eufraat, van Tifsach tot aan Gaza, over alle koninkrijken ten westen van de rivier, en hij leefde in vrede met alle omringende landen. 5Zolang Salomo leefde, konden de inwoners van Juda en Israël, van Dan tot Berseba, onbezorgd onder hun wijnrank en hun vijgenboom zitten.

6Voor zijn wagens beschikte Salomo over veertigduizend paarden in zijn stallen en twaalfduizend wagenmenners. 7De stadhouders moesten niet alleen om beurten een maand in het levensonderhoud van koning Salomo en zijn hofhouding voorzien, waarbij ze het hun aan niets mochten laten ontbreken, 8ieder van hen was bovendien verplicht gerst en stro voor de paarden en strijdrossen bijeen te brengen in die plaats waarvoor hij verantwoordelijk was.

9God schonk Salomo zeer veel wijsheid en onderscheidingsvermogen en een veelomvattende kennis van zaken, zo overvloedig als het zand op het strand langs de zee. 10In wijsheid overtrof Salomo alle oosterlingen en alle Egyptenaren. 11Hij was wijzer dan alle andere mensen, wijzer dan de Ezrachiet Etan en wijzer dan Machols zonen Heman, Kalkol en Darda; zijn roem drong door tot alle omringende volken. 12Hij dichtte drieduizend spreuken en duizend vijf liederen, 13over allerlei soorten planten, van de ceder op de Libanon tot de majoraan die uit de muur groeit, en over de lopende dieren, de vogels, de kruipende dieren en de vissen. 14Uit alle omringende landen kwamen mensen om naar Salomo’s wijsheid te luisteren, afgezanten van de koningen die over zijn wijsheid hadden gehoord.

Voorbereidingen voor de tempelbouw

15Toen koning Chiram van Tyrus hoorde dat Salomo als opvolger van zijn vader tot koning was gezalfd, stuurde ook hij afgezanten naar hem toe, want hij had met David altijd op vriendschappelijke voet gestaan. 16Salomo liet hem de volgende boodschap overbrengen: 17‘Zoals u weet, heeft mijn vader David geen tempel kunnen bouwen voor de naam van de HEER, zijn God, omdat hij van alle kanten door vijanden werd belaagd, totdat de HEER ervoor zorgde dat koning David zijn voet in hun nek kon planten. 18Maar mij gunt de HEER, mijn God, rust aan al mijn grenzen. Er zijn geen tegenstanders meer en er dreigt geen gevaar. 19Daarom heb ik besloten om voor de naam van de HEER, mijn God, een tempel te bouwen, zoals de HEER mijn vader David heeft toegezegd: “Je zoon, die Ik als je opvolger op je troon zal zetten, die zal een huis bouwen voor mijn naam.” 20Wilt u daarom uw knechten opdracht geven om voor mij ceders te kappen op de Libanon? Mijn knechten zullen de uwe daarbij helpen. Ik zal uw knechten het loon betalen dat u mij vraagt, want zoals u weet beschikken wij niet over zulke goede houthakkers als de Sidoniërs.’

21Toen Chiram Salomo’s verzoek ontving, was hij zeer verheugd. ‘Geprezen zij de HEER,’ zei hij, ‘die aan David een verstandige zoon heeft gegeven om dit grote volk te besturen.’ 22Hij liet Salomo de volgende boodschap overbrengen: ‘Ik heb uw verzoek ontvangen en ik zal u ceders en cipressen leveren zo veel u maar wilt. 23Mijn knechten zullen ze van de Libanon naar de kust brengen. Ik zal er vlotten van laten maken om ze over zee te vervoeren naar de plaats die u me opgeeft. Daar zal ik ze weer uit elkaar laten halen, zodat u de stammen kunt meenemen. In ruil daarvoor verzoek ik u mijn hof van levensmiddelen te voorzien.’

24Chiram leverde Salomo zo veel ceders en cipressen als hij maar wilde, 25en Salomo leverde Chiram elk jaar twintigduizend kor tarwe en twintig kor zuivere olijfolie voor het levensonderhoud van zijn hof. 26De HEER schonk Salomo wijsheid, zoals Hij hem had beloofd. Er heerste vrede tussen Chiram en Salomo en ze sloten een verdrag met elkaar.

27Uit heel Israël liet Salomo mensen komen om herendienst te verrichten, wel dertigduizend man. 28Die stuurde hij in ploegen naar de Libanon, tienduizend man per maand: één maand werkten ze in de Libanon en twee maanden thuis. Adoniram was opzichter van de herendienst. 29Verder had Salomo zeventigduizend sjouwers en tachtigduizend steenhouwers aan het werk in de bergen, 30nog afgezien van de drieëndertighonderd opzichters die toezicht hielden op het werk en de leiding hadden over het werkvolk. 31In opdracht van de koning hakten ze grote brokken natuursteen uit, die op maat werden gehouwen voor de fundering van de tempel. 32Bijgestaan door vaklui uit Gebal maakten bouwlieden van Salomo en Chiram de balken en stenen pasklaar voor de bouw van de tempel.

De bouw van de tempel

1In het vierhonderdtachtigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit Egypte, in het vierde jaar van zijn regering over Israël, in de maand ziw, de tweede maand, begon koning Salomo met de bouw van de tempel.

2De tempel die Salomo voor de HEER bouwde was zestig el lang, twintig el breed en dertig el hoog. 3De voorhal voor de grote zaal was twintig el breed – hij besloeg dus de hele breedte van het gebouw – en tien el diep. 4Salomo voorzag de tempel van vensters met kozijnen en traliewerk. 5Rondom de tempel, dat wil zeggen langs de gevels van de grote zaal en de achterste zaal, liet hij een galerij met verdiepingen aanbrengen. 6De onderste galerij was vijf el breed, de middelste zes el en de bovenste zeven el. Dat kwam doordat de muren van de tempel aan de buitenkant insprongen omdat hij er geen steunpunten in wilde uithakken. 7(Bij de bouw van de tempel werden alleen stenen gebruikt die al in de groeve waren afgewerkt; in de tempel was tijdens de bouw geen enkel geluid van hamers, houwelen of andere ijzeren gereedschappen te horen.) 8In de zuidvleugel van de tempel bevond zich de toegang tot de onderste galerij; via trappen kwam men op de middelste en de bovenste verdieping. 9Toen de muren van de tempel voltooid waren, liet hij een dak aanbrengen van balken en panelen van cederhout. 10De galerij, waarvan de verdiepingen vijf el hoog waren, was aan de tempel bevestigd met balken van cederhout.

11Toen sprak de HEER tot Salomo: 12‘Jij bouwt nu dit huis. Welnu, als jij je aan mijn voorschriften houdt, mijn rechtsregels volgt en mijn geboden strikt naleeft, zal Ik nakomen wat Ik je vader David met betrekking tot jou heb beloofd. 13Ik zal te midden van de Israëlieten komen wonen en mijn volk Israël niet in de steek laten.’

14Toen de bouw van de tempel voltooid was, 15liet Salomo de binnenkant van de wanden betimmeren met cederhout; hij bracht houten beschot aan van de vloer tot aan het plafond. De vloer werd belegd met planken van cipressenhout. 16Twintig el voor de achtermuur liet hij van cederhouten planken een wand optrekken vanaf de vloer tot aan het plafond. Zo ontstond de achterste zaal van de tempel: het allerheiligste. 17De ruimte ervoor, de grote zaal, was dus veertig el diep. 18Het cederhout waarmee de tempel vanbinnen was afgewerkt, was versierd met houtsnijwerk van kolokwinten en bloemenranken. Alles was van cederhout; van de stenen was niets meer te zien.

19De achterzaal van de tempel werd door Salomo ingericht om er de ark van het verbond met de HEER in onder te brengen. 20Deze zaal, die twintig el lang, twintig el breed en twintig el hoog was, liet hij vanbinnen met bladgoud bedekken. Ook het cederhouten altaar dat ervoor stond werd met bladgoud bedekt, 21evenals de hele binnenkant van de tempel. Vóór de achterzaal, die zelf al geheel met bladgoud was bedekt, liet hij gouden kettingen spannen. 22De hele tempel werd van onder tot boven met bladgoud bedekt, ook het altaar van de achterzaal.

23Van het hout van de aleppo-den liet hij twee cherubs maken van tien el hoog, die bestemd waren voor de achterzaal. 24Elk van hun vleugels mat vijf el; de afstand van vleugelspits tot vleugelspits bedroeg tien el. 25-26Dat gold voor beide cherubs, ze waren gelijkvormig en even groot, allebei tien el hoog en met een spanwijdte van tien el. 27Ze werden zo in de achterzaal geplaatst dat de vleugel van de ene cherub de ene muur raakte en de vleugel van de andere de andere muur. Hun andere vleugels raakten elkaar precies in het midden van de zaal. 28Ook de cherubs liet hij vergulden.

29Alle wanden van de tempel, van zowel de voorste als de achterste zaal, liet hij rondom versieren met houtsnijwerk van cherubs, bloemenranken en palmetten. 30De vloeren werden bedekt met een laagje goud, zowel in de voorste als in de achterste zaal. 31De toegang tot de achterzaal liet hij afsluiten met deuren van aleppohout, die waren opgehangen in deurkozijnen met vijfhoekige stijlen. 32Die twee deuren liet hij versieren met houtsnijwerk van cherubs, palmetten en bloemenranken, en met bladgoud bedekken; ook het houtsnijwerk werd verguld. 33De deurposten van de toegang tot de grote zaal werden eveneens van het hout van de aleppo-den gemaakt, met vierhoekige stijlen. 34Hierin werden twee deuren van cipressenhout gehangen, die elk twee scharnierende panelen hadden. 35Ook deze deuren liet hij versieren met houtsnijwerk van cherubs, palmetten en bloemenranken, dat vervolgens werd verguld. 36De ommuring van de binnenhof liet hij optrekken uit drie lagen op maat gehouwen steen, met daarbovenop een laag cederhouten balken.

37De fundering van de tempel voor de HEER werd gelegd in het vierde jaar van Salomo’s regering, in de maand ziw. 38In zijn elfde regeringsjaar, in de maand bul, de achtste maand, was de tempel tot in de kleinste details geheel volgens plan voltooid. Salomo besteedde dus zeven jaar aan de bouw van de tempel.

Salomo’s paleis

1Salomo liet ook een paleis voor zichzelf bouwen. Hij besteedde dertien jaar aan de bouw van het hele paleiscomplex. 2-3Eerst bouwde hij een hal, die het Woud van de Libanon werd genoemd. Deze was honderd el lang, vijftig el breed en dertig el hoog. Het dak van cederhout rustte op vier rijen cederhouten zuilen, waarover cederhouten balken lagen. Daaroverheen lagen vijfenveertig dwarsbalken, vijftien per rij. 4Er waren drie rijen vensteropeningen met vensters op drie passen afstand van elkaar. 5Alle kozijnen waren rechthoekig, en ze waren aangebracht op drie passen afstand van elkaar. 6Vóór deze ruimte, ervan afgescheiden door zuilen en een hekwerk, liet hij een zuilenhal bouwen van vijftig el breed en dertig el diep. 7Hij liet ook een troonzaal maken, waarin hij rechtsprak. Het hele plafond van de rechtszaal was van cederhout. 8Achter deze zaal, aan een andere hof, lagen zijn woonvertrekken, die op dezelfde manier waren gebouwd. Voor zijn vrouw, de dochter van de farao, liet hij soortgelijke vertrekken maken. 9Al deze gebouwen, vanaf de buitenzijde van het complex tot aan de grote hof, waren van de fundamenten tot aan de daklijst opgetrokken van nauwkeurig op maat gezaagde blokken natuursteen. 10De fundering bestond uit enorme blokken natuursteen, blokken van tien el en blokken van acht el. 11De muren waren van behouwen natuursteen en cederhout. 12De grote hof was ommuurd met drie lagen gehouwen steen met daarbovenop een laag cederhouten balken. Datzelfde gold voor de binnenhof van de tempel van de HEER en voor de voorhal.

De inrichting van de tempel

13Koning Salomo liet een zekere Chiram uit Tyrus komen. 14Deze Chiram was de zoon van een weduwe uit de stam Naftali. Zijn vader kwam uit Tyrus, waar hij bronsgieter was geweest. Chiram bezat alle kennis en vakmanschap die nodig zijn voor het vervaardigen van brons- en koperwerk. Hij trad bij Salomo in dienst en maakte al het brons- en koperwerk voor de koning.

15Chiram maakte twee bronzen zuilen, elk met een hoogte van achttien el en een omtrek van twaalf el. 16Voor de bekroning van de zuilen maakte hij twee kapitelen van gegoten brons, allebei vijf el hoog. 17Die kapitelen op de zuilen versierde hij met vlechtwerk, en de hals van elk kapiteel werd omkranst met zeven ketens. 18Ook maakte hij granaatappels, die hij in twee rijen aan het vlechtwerk bevestigde waarmee beide kapitelen overtrokken waren. 19De kapitelen op de zuilen, die bestemd waren voor de voorhal van de tempel, gaf hij de vorm van lotusbloemen. Ze waren vier el hoog. 20Aan de bovenkant van elk van de kapitelen, aan de zoom van het vlechtwerk, hingen tweehonderd granaatappels in rijen om de uitstulping heen. 21De zuilen werden opgesteld bij de voorhal voor de grote zaal. De rechterzuil kreeg de naam Jachin en de linkerzuil de naam Boaz. 22Toen de lotusvormige kapitelen boven op de zuilen waren aangebracht, was het werk aan de zuilen voltooid.

23Verder maakte Chiram de Zee, een bekken van gegoten brons van vijf el hoog, met een middellijn van tien el en een omtrek van dertig el. 24Onder de rand liep een festoen van kolokwinten, tien per el; ze waren in twee rijen met het bekken meegegoten. 25Het bekken rustte op twaalf runderen: drie met hun kop naar het noorden, drie met hun kop naar het westen, drie met hun kop naar het zuiden en drie met hun kop naar het oosten; hun achterlijven waren naar het midden gekeerd. Daarop rustte het bekken. 26De wand was wel een handbreedte dik. De rand was gevormd als bij een beker, als een lotuskelk. Het bekken had een inhoud van tweeduizend bat.

27Chiram maakte ook tien bronzen onderstellen voor verrijdbare spoelbekkens, elk vier el lang, vier el breed en drie el hoog. 28Deze onderstellen bestonden uit panelen die in een lijstwerk waren gevat. 29De panelen en het lijstwerk waren versierd met leeuwen, runderen en cherubs. Boven en onder deze reliëfs waren festoenen van drijfwerk. 30Elk onderstel had vier bronzen wielen aan bronzen assen. Aan de vier hoekstijlen bevonden zich steunpunten, die tussen de festoenen gemonteerd waren. Hierop rustten de dragers van het spoelbekken. 31Deze schraagden een bronzen ring van meer dan een el hoog en met een doorsnede van anderhalve el. Deze ring was gegraveerd. Daaromheen zaten de panelen van het onderstel, die een vierhoek vormden, geen cirkel. 32De vier wielen waren onder aan de zijkanten van het onderstel gemonteerd. Ze waren elk anderhalve el hoog. 33De wielen waren gemaakt als wagenwielen, met velgen, spaken en naven, die evenals de ophanging van gegoten brons waren gemaakt. 34Op de hoekpunten rustten dus de vier dragers, die aan het onderstel vastzaten. 35Boven op het onderstel was een ronde opstaande rand van een halve el hoog. Aan de bovenkant van de panelen zaten handgrepen. 36Op de handgrepen en de panelen van het onderstel graveerde Chiram cherubs, leeuwen en palmetten met festoenen ertussen. 37De tien onderstellen waren alle op dezelfde manier gegoten en hadden dezelfde maat en vorm. 38Vervolgens maakte hij tien bronzen bekkens, elk met een inhoud van veertig bat en een middellijn van vier el: voor elk van de tien onderstellen een spoelbekken. 39Vijf van de onderstellen werden aan de zuidkant van de tempel geplaatst, en vijf aan de noordkant. De Zee kreeg een plaats schuin voor de tempel, aan de zuidoostkant.

40Chiram maakte nog andere bekkens, scheppen en offerschalen, en daarmee was het werk dat koning Salomo hem voor de tempel van de HEER had opgedragen voltooid: 41de twee zuilen met de twee bolvormige kapitelen erop, het vlechtwerk waarmee die kapitelen op de zuilen waren omhuld, 42de vierhonderd granaatappels die in twee rijen aan het vlechtwerk om de bolvormige kapitelen op elk van de zuilen hingen, 43de tien onderstellen en de tien spoelbekkens daarop, 44de Zee, waarvan er maar één was, met de twaalf runderen eronder, 45en de potten, scheppen en offerschalen. Al deze voorwerpen die Chiram in opdracht van koning Salomo voor de tempel van de HEER had gemaakt, waren van gepolijst brons. 46De koning liet ze gieten in de Jordaanvlakte, tussen Sukkot en Saretan, waar volop vette klei te vinden was. 47De hoeveelheid materiaal die in al deze voorwerpen was verwerkt, was zo groot dat koning Salomo ervan afzag ze te laten wegen: het gewicht aan brons was te groot om het te kunnen bepalen.

48Ook voor het interieur van de tempel van de HEER liet Salomo allerlei voorwerpen maken: het met een laag goud bedekte altaar en de tafel voor het toonbrood, 49de vergulde kandelaars die voor de achterste zaal stonden, vijf aan de linkerkant en vijf aan de rechterkant, met gouden bloemversieringen, gouden lampen en gouden snuiters, 50de vergulde schotels, messen, offerschalen, kommen en vuurbakken. Ook het beslag van de deuren die toegang gaven tot de achterzaal van de tempel, het allerheiligste, was van goud, evenals het beslag van de deuren die toegang gaven tot de tempel zelf.

51Toen al het werk dat koning Salomo aan de tempel van de HEER had laten verrichten voltooid was, liet hij de wijgeschenken van zijn vader David naar de tempel overbrengen. Hij borg het goud en zilver en de andere voorwerpen in de schatkamer van de tempel van de HEER.

1 Koningen 4:20-7:51NBV21Open in de Bijbel

1Een pelgrimslied van Salomo.

Als de HEER het huis niet bouwt,

vergeefs zwoegen de bouwers;

als de HEER de stad niet bewaakt,

vergeefs doet de wachter zijn ronde.

2Vergeefs is het

dat je vroeg opstaat,

je laat te ruste legt,

je aftobt voor wat brood –

Hij geeft het zijn lieveling in de slaap.

3Kinderen zijn een geschenk van de HEER,

de vrucht van de schoot is een beloning van God.

4Als pijlen in de hand van een schutter,

zo zijn kinderen, verwekt in je jeugd.

5Gelukkig de man

wiens koker is gevuld

met pijlen zoals zij.

Hij staat niet te schande

als hij zijn vijanden aanklaagt in de poort.

Psalmen 127NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons