Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 171 / 2Sam. 8-10, Ps. 128

Bijbeltekst(en)

Davids overwinningen

1Enige tijd later versloeg David de Filistijnen. Hij onderwierp hen en ontnam hun het bestuur over hun hoofdstad. 2Ook de Moabieten versloeg hij. Hij dwong hen op de grond te gaan liggen en mat de rij af met een touw: twee derde van de rij moest worden gedood en één derde mocht in leven blijven. Sindsdien waren de Moabieten aan David onderworpen en moesten ze schatting afdragen. 3Later versloeg hij Hadadezer, de zoon van Rechob, de koning van Soba, toen deze op weg was om zijn macht over het gebied langs de Eufraat te herstellen. 4David nam zeventienhonderd wagenmenners en twintigduizend man voetvolk gevangen. De strijdwagens schakelde hij uit door van alle paarden, op honderd span na, de pezen door te laten snijden. 5Van de Arameeërs uit de buurt van Damascus die koning Hadadezer van Soba te hulp kwamen, versloeg David er tweeëntwintigduizend. 6Vervolgens bezette hij strategische punten in het rijk van Damascus. Sindsdien waren de Arameeërs aan hem onderworpen en moesten ze schatting afdragen. De HEER stond David bij in alles wat hij ondernam.

7David nam de gouden pijl-en-boogkokers van de lijfwacht van Hadadezer in beslag en nam ze mee naar Jeruzalem. 8Uit Betach en Berotai, steden die aan Hadadezer toebehoorden, bracht hij een grote hoeveelheid koper mee. 9Toen koning Toï van Hamat hoorde dat David het leger van Hadadezer had verslagen, 10liet hij zijn zoon Joram zijn opwachting maken bij koning David en hem gelukwensen met zijn overwinning. Toï was namelijk in oorlog met Hadadezer. Joram had geschenken bij zich van goud, zilver en koper. 11Koning David wijdde deze geschenken aan de HEER, samen met het goud en zilver van de volken die hij had onderworpen: 12de Arameeërs, de Moabieten, de Ammonieten, de Filistijnen en de Amalekieten, en van Hadadezer, de koning van Soba.

13Toen David na zijn overwinning op de Arameeërs terugkeerde, breidde hij zijn roem nog uit door de Edomieten in de Zoutvallei te verslaan, achttienduizend man. 14Overal in Edom bezette hij strategische punten, en sindsdien waren de Edomieten aan David onderworpen. De HEER stond David bij in alles wat hij ondernam.

Davids ambtenaren

15David regeerde over heel Israël. Hij behandelde zijn onderdanen goed en rechtvaardig. 16Joab, de zoon van Seruja, was opperbevelhebber van het leger; Josafat, de zoon van Achilud, was kanselier; 17Sadok, de zoon van Achitub, en Achimelech, de zoon van Abjatar, waren priester; Seraja was hofschrijver; 18Benaja, de zoon van Jojada, was bevelhebber van de Keretieten en Peletieten. Davids zonen waren ook priester.

David en de zoon van Jonatan

1David vroeg: ‘Is er nog iemand over van de familie van Saul? Die zal ik dan goed behandelen, dat ben ik aan Jonatan verplicht.’ 2Nu was er bij de familie van Saul een zekere Siba in dienst. Hij werd bij David geroepen, en de koning zei tegen hem: ‘Bent u Siba?’ ‘Uw dienaar, heer,’ antwoordde hij. 3De koning vroeg hem: ‘Is er nog iemand over van de familie van Saul? Die zal ik goed behandelen, zoals God dat voorschrijft.’ Siba antwoordde: ‘Er is nog een zoon van Jonatan, een kreupele.’ 4‘Waar is hij?’ vroeg de koning hem, en Siba antwoordde: ‘Hij verblijft in het huis van Machir, de zoon van Ammiël, in Lo-Debar.’

5Koning David liet de zoon van Jonatan, de kleinzoon van Saul, ophalen uit het huis van Machir in Lo-Debar. 6Toen hij bij David kwam, knielde hij neer en boog diep voorover. ‘Mefiboset?’ vroeg David, en hij antwoordde: ‘Ik ben uw dienaar, heer.’ 7Daarop zei David tegen hem: ‘Wees niet bang, ik verzeker u dat ik u goed zal behandelen, dat ben ik aan uw vader Jonatan verplicht. Ik zal u het land van uw grootvader Saul teruggeven, en voortaan bent u aan mijn tafel te gast.’ 8Opnieuw boog Mefiboset, en hij zei: ‘Wie ben ik, heer, dat u zich bekommert om een dode hond als ik?’

9Toen liet de koning Siba komen, de dienaar van Saul, en zei tegen hem: ‘Alles wat aan Saul en zijn familie behoorde, geef ik aan de kleinzoon van uw meester. 10-12U zult voor hem de grond bewerken, samen met uw zonen en knechten, en de opbrengst afdragen aan de kleinzoon van uw meester, zodat hij ervan leven kan. En Mefiboset, de kleinzoon van uw meester, is voortaan aan mijn tafel te gast.’ Siba antwoordde de koning: ‘Zoals u beveelt, mijn heer en koning. Het zal gebeuren.’ Zo werd Mefiboset aan het hof opgenomen en behandeld als een van de koningszonen. Hij had een zoontje, dat Micha heette. Siba, die zelf vijftien zonen en twintig knechten had, was met alle leden van zijn huishouding in dienst bij Mefiboset. 13Mefiboset woonde in Jeruzalem en was opgenomen aan het hof. Hij was verlamd aan beide benen.

Oorlog tegen de Ammonieten en de Arameeërs

1Enige tijd later stierf de koning van Ammon. Zijn zoon Chanun volgde hem op. 2Toen zei David: ‘Ik wil Chanun, de zoon van Nachas, op gepaste wijze behandelen, zoals zijn vader mij behandeld heeft,’ en hij stuurde afgezanten om hem zijn deelneming te betuigen met het verlies van zijn vader. Toen Davids afgezanten in Ammon waren aangekomen, 3zeiden de raadsheren van Ammon tegen hun vorst: ‘Dacht u dat David u zijn deelneming laat overbrengen omdat hij de nagedachtenis van uw vader wil eren? Die afgezanten van hem zijn natuurlijk spionnen die de stad moeten verkennen, zodat hij haar te gronde kan richten!’ 4Daarop liet Chanun Davids afgezanten oppakken. Hij liet één kant van hun baard afscheren en de onderkant van hun kleren afscheuren, tot op hun achterste, en stuurde ze weg. 5Toen koning David dit hoorde, liet hij aan de diep vernederde mannen de volgende boodschap overbrengen: ‘Blijf in Jericho en kom pas terug wanneer uw baard is aangegroeid.’

6De Ammonieten beseften dat ze zich bij David onmogelijk hadden gemaakt. Daarom wierven ze huurlingen: twintigduizend man voetvolk bij de Arameeërs van Rechob en Soba, duizend man bij de koning van Maächa en nog eens twaalfduizend bij Is-Tob. 7Toen dit David ter ore kwam, stuurde hij Joab met zijn keurtroepen eropaf. 8De Ammonieten rukten uit en stelden zich in slagorde op voor de poort. De Arameeërs van Soba en Rechob en de mannen van Is-Tob en Maächa betrokken stellingen elders in het veld. 9Joab, die zag dat hij op twee fronten werd bedreigd, koos de allerbeste soldaten van Israël uit en stelde deze op tegen de Arameeërs. 10De rest van de soldaten plaatste hij onder bevel van zijn broer Abisai en stelde hij op tegen de Ammonieten. 11Daarbij zei hij: ‘Als de Arameeërs sterker blijken dan ik, kom jij mij te hulp, en als de Ammonieten sterker blijken dan jij, zal ik jou helpen. 12Wees sterk! Laten we onze krachten bundelen omwille van ons volk en de steden van onze God; de HEER zal doen wat Hij het beste vindt.’ 13Zodra Joab met zijn soldaten de aanval opende, sloegen de Arameeërs op de vlucht. 14Toen de Ammonieten zagen dat de Arameeërs waren gevlucht, maakten ze zich voor Abisai uit de voeten en trokken ze zich terug in de stad. Joab staakte de strijd tegen Ammon en ging terug naar Jeruzalem.

15De Arameeërs beseften dat ze door Israël verslagen waren en zochten versterking. 16Hadadezer deed een beroep op de Arameeërs die aan de overkant van de Eufraat woonden, en liet ze naar Chelam oprukken onder aanvoering van zijn opperbevelhebber Sobach. 17Toen David hiervan hoorde, verzamelde hij alle troepen van Israël en trok de Jordaan over naar Chelam. De Arameeërs stelden zich tegenover David op en vielen hem aan. 18De Israëlieten joegen hen op de vlucht, en David doodde zevenhonderd Aramese wagenmenners en veertigduizend ruiters. Ook opperbevelhebber Sobach werd door hem getroffen en gedood. 19De vazallen van Hadadezer moesten zich bij hun nederlaag neerleggen. Ze sloten vrede met Israël en onderwierpen zich. De Arameeërs waagden het voortaan niet meer om de Ammonieten te hulp te komen.

2 Samuel 8-10NBV21Open in de Bijbel

1Een pelgrimslied.

Gelukkig ieder die ontzag heeft voor de HEER

en de weg gaat die Hij wijst:

2je zult eten wat je werk opbrengt,

geluk en voorspoed vallen je toe,

3je vrouw als een vruchtbare wijnstok

in het midden van je huis,

je kinderen als jonge olijfbomen

in een kring om je tafel.

4Ja, zo wordt gezegend

de man die ontzag heeft voor de HEER.

5Ontvang de zegen van de HEER uit Sion.

Je zult de voorspoed van Jeruzalem aanschouwen,

alle dagen van je leven.

6De kinderen van je kinderen zul je zien.

Vrede over Israël!

Psalmen 128NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons