Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 136 / Joz. 15-17

Bijbeltekst(en)

Het grondgebied van de stam Juda

1Het grondgebied dat door loting aan de families van de stam Juda werd toegewezen, lag in het uiterste zuiden. Het strekte zich uit tot in de woestijn van Sin, waar de grens met Edom liep.

2De zuidgrens begon bij het zuidelijkste punt van de Zoutzee, 3liep zuidelijk langs de Schorpioenenpas, ging verder naar Sin en van daar ten zuiden van Kades-Barnea omhoog. Vervolgens liep hij naar Chesron en verder omhoog naar Addar, van waar hij afboog naar Karka 4en via Asmon uitkwam bij de wadi die de grens met Egypte vormde. Van daar liep hij rechtstreeks naar de zee. (Deze grens moet voor heel Israël de zuidgrens zijn.)

5De oostgrens werd gevormd door de Zoutzee tot aan de monding van de Jordaan.

De noordgrens begon bij de noordkant van de Zoutzee, bij de monding van de Jordaan. 6Hij liep omhoog naar Bet-Chogla, ging noordelijk langs Bet-Araba en dan verder omhoog in de richting van de Rots van Bohan. (Bohan was een nakomeling van Ruben.) 7Dan liep hij vanuit het Achordal omhoog naar Debir, boog in noordelijke richting af naar Gilgal, dat tegenover de Adummimpas ligt, ten zuiden van de wadi, en van daar via de Semesbron naar de Rogelbron. 8Vervolgens ging hij via het Ben-Hinnomdal om het zuiden van de heuvelrug waarop Jebus lag (het huidige Jeruzalem) en van daar omhoog naar de top van de berg die westelijk van het Hinnomdal en noordelijk van de vallei van Refaïm ligt. 9Van daar maakte hij een lichte bocht naar de bron van Me-Neftoach, liep door naar Ijjim in het berggebied van Efron, en dan weer in een lichte bocht naar Baäla (het huidige Kirjat-Jearim). 10Bij Baäla boog hij af naar het westen, naar de bergen van Seïr. Vervolgens ging hij noordelijk langs de beboste heuvelrug waarop Kesalon ligt, daalde naar Bet-Semes en liep door naar Timna. 11Van daar ging hij noordelijk langs de heuvelrug van Ekron, maakte een lichte bocht naar Sikkaron en liep via de berg van Baäla naar Jabneël en van daar rechtstreeks naar de zee.

12De westgrens werd op natuurlijke wijze gevormd door de Grote Zee.

Dit waren de grenzen van het grondgebied van de families van de stam Juda.

13Jozua wees, zoals de HEER hem had opgedragen, een deel van Juda’s grondgebied toe aan Kaleb, de zoon van Jefunne: hij kreeg Hebron, dat toen nog Kirjat-Arba heette, naar Arba, de vader van Enak. 14Kaleb verdreef er de drie zonen van Enak: Sesai, Achiman en Talmai; 15vervolgens trok hij op tegen Debir, dat toen nog Kirjat-Sefer heette. 16Kaleb beloofde: ‘Wie Kirjat-Sefer verovert zal ik mijn dochter Achsa tot vrouw geven.’ 17Otniël, een zoon van Kalebs broer Kenaz, veroverde de stad en kreeg Achsa tot vrouw. 18Bij haar aankomst spoorde Achsa hem aan om aan haar vader een stuk vruchtbaar land te vragen. Toen ze van haar ezel was afgestegen, vroeg Kaleb haar wat ze verlangde. 19‘Geef me toch een geschenk waar ik wat aan heb,’ antwoordde ze. ‘U hebt me dit dorre stuk land gegeven, geef me dan ook bronnen.’ Hierop gaf Kaleb haar zowel de hoog- als de laaggelegen bronnen.

20Dit was het grondgebied van de families van de stam Juda.

De steden van de stam Juda

21In het gebied van de stam Juda lagen de volgende steden:

In het meest zuidelijke deel, dat grenst aan Edom, in de Negev: Kabseël, Eder, Jagur, 22Kina, Dimona, Adada, 23Kedes, Chasor, Jitnan, 24Zif, Telem, Bealot, 25Chasor-Chadatta, Keriot-Chesron (dat ook Chasor genoemd wordt), 26Amam, Sema, Molada, 27Chasar-Gadda, Chesmon, Bet-Pelet, 28Chasar-Sual, Berseba en de dorpen eromheen, 29Baäla, Ijjim, Esem, 30Eltolad, Kesil, Chorma, 31Siklag, Madmanna, Sansanna, 32Lebaot, Silchim, Aïn en Rimmon. In totaal negenentwintig steden met de omliggende dorpen.

33In het heuvelland: Estaol, Sora, Asna, 34Zanoach, En-Gannim, Tappuach, Enam, 35Jarmut, Adullam, Socho, Azeka, 36Saäraïm, Aditaïm, Gedera en Gederotaïm. Veertien steden met de omliggende dorpen.

37Verder Senan, Chadasa, Migdal-Gad, 38Dilan, Mispe, Jokteël, 39Lachis, Boskat, Eglon, 40Kabbon, Lachmas, Kitlis, 41Gederot, Bet-Dagon, Naäma en Makkeda. Zestien steden met de omliggende dorpen.

42Verder Libna, Eter, Asan, 43Jiftach, Asna, Nesib, 44Keïla, Achzib en Maresa. Negen steden met de omliggende dorpen.

45Verder Ekron met de omliggende dorpen en gehuchten, 46alle dorpen tussen Ekron en de zee, alle dorpen en gehuchten rond Asdod, 47Asdod en Gaza met de omliggende dorpen en gehuchten tot aan de wadi die de grens met Egypte vormde, en verder tot aan de Grote Zee, die een natuurlijke grens vormde.

48In het bergland: Samir, Jattir, Socho, 49Danna, Kirjat-Sanna (het huidige Debir), 50Anab, Estemoa, Anim, 51Gosen, Cholon en Gilo. Elf steden met de omliggende dorpen.

52Verder Arab, Ruma, Esan, 53Janum, Bet-Tappuach, Afeka, 54Chumta, Kirjat-Arba (het huidige Hebron) en Sior. Negen steden met de omliggende dorpen.

55Verder Maon, Karmel, Zif, Jutta, 56Jizreël, Jokdeam, Zanoach, 57Kaïn, Gibea en Timna. Tien steden met de omliggende dorpen.

58Verder Chalchul, Bet-Sur, Gedor, 59Maärat, Bet-Anot en Eltekon. Zes steden met de omliggende dorpen.

60Verder Kirjat-Baäl (het huidige Kirjat-Jearim) en Rabba. Twee steden met de omliggende dorpen.

61In de woestijn: Bet-Araba, Middin, Sechacha, 62Nibsan, Ir-Hammelach en Engedi. Zes steden met de omliggende dorpen.

63Maar de inwoners van Jeruzalem, de Jebusieten, konden door de stam Juda niet worden verdreven; ze wonen tot op de dag van vandaag te midden van de nakomelingen van Juda in Jeruzalem.

Het grondgebied van de nakomelingen van Jozef

1Het lot wees de nakomelingen van Jozef het volgende grondgebied toe:

De grens begon in het zuiden bij de Jordaan, ter hoogte van Jericho, ten oosten van de bronnen van Jericho, en ging door de woestijn het bergland in, naar Betel. 2Van daar liep hij via Luz naar Atarot in het gebied van de Arkieten, 3daalde via het gebied van de Jafletieten en de streek rond Laag-Bet-Choron naar het westen en kwam via Gezer uit bij de zee.

4Dit was het grondgebied dat de nakomelingen van Jozef, de stammen Manasse en Efraïm, in bezit kregen.

Het grondgebied van de stam Efraïm

5De families van de stam Efraïm kregen het volgende grondgebied:

De zuidgrens begon ten oosten van Atrot-Addar, liep naar Hoog-Bet-Choron 6en eindigde bij de zee.

De oostgrens begon in het noorden bij Michmetat, liep in zuidoostelijke richting naar Taänat-Silo, waar hij oostelijk langs ging, en van daar verder naar Janoach. 7Vervolgens daalde hij naar Atarot en Naära, ging vlak langs Jericho en eindigde bij de Jordaan.

8De noordgrens liep vanaf Tappuach via de wadi Kana naar het westen en eindigde bij de zee.

Dit was het grondgebied van de families van de stam Efraïm. 9Verder kregen ze nog enkele steden in het gebied van Manasse, met inbegrip van de omliggende dorpen. 10Maar de Kanaänieten uit Gezer konden ze niet verdrijven; die bleven in hun midden wonen, tot op de dag van vandaag. Ze werden echter gedwongen tot herendienst.

Het grondgebied van de tweede helft van de stam Manasse

1Het lot werd ook geworpen voor de stam Manasse. Manasse was Jozefs oudste zoon. De oudste zoon van Manasse zelf was Machir, de vader van Gilead. Omdat Machir een krijgshaftig man was, had hij al eerder de streken Gilead en Basan gekregen. 2Het lot wees nu ook grondgebied toe aan de overige mannelijke nakomelingen van Manasse en hun families. Het waren Abiëzer, Chelek, Asriël, Sechem, Chefer en Semida. Zij, de mannelijke nakomelingen van Jozefs zoon Manasse, zijn de stamvaders van de families van Manasse. 3Selofchad echter, die een zoon was van Chefer, de zoon van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse, had geen zonen maar wel dochters. Hun namen waren Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa. 4Zij verschenen voor de priester Eleazar, voor Jozua, de zoon van Nun, en voor de stamhoofden en zeiden tegen hen: ‘U bent toch niet vergeten dat de HEER aan Mozes heeft opgedragen om ons net als onze ooms een deel van het land te geven?’ Jozua gaf hun toen vanwege deze opdracht van de HEER een deel van het land, net als hun ooms. 5Zo werd het grondgebied van Manasse – uitgezonderd het oostelijk van de Jordaan gelegen Gilead en Basan – in tien stukken verdeeld, 6want de vrouwen van die stam kregen net als de mannen een deel van het land. Maar Gilead was voor de overige nakomelingen van Manasse.

7Het grondgebied van Manasse liep van het gebied van de stam Aser tot aan Michmetat, dat bij Sichem ligt. Van daar liep de zuidgrens naar Jasib bij En-Tappuach. 8De streek bij Tappuach behoorde aan Manasse, maar Tappuach zelf, dat precies op de grens van Manasse lag, behoorde aan Efraïm. 9-10De grens daalde vervolgens naar de wadi Kana, liep via de zuidkant ervan verder en eindigde bij de zee. Dus het gebied ten zuiden van de wadi Kana behoorde aan Efraïm, het gebied ten noorden ervan aan Manasse. Er lagen echter tussen de steden van Manasse ook enkele steden die van Efraïm waren.

Het gebied van Manasse grensde in het westen aan de zee, in het noordwesten aan het gebied van Aser en in het noordoosten aan dat van Issachar.

11Verder kreeg Manasse in het gebied van Issachar en Aser een aantal steden met de omliggende dorpen: Bet-San, Jibleam, Dor met het kustgebied, Endor, Taänach en Megiddo. 12Maar Manasse kon zich niet van deze steden meester maken; in dit gebied wisten de Kanaänieten zich te handhaven. 13Toen de Israëlieten sterker werden, legden ze de Kanaänieten herendienst op, maar ze konden hen niet verdrijven.

Efraïm en Manasse beklagen zich

14De nakomelingen van Jozef kwamen zich bij Jozua beklagen. ‘Waarom,’ vroegen ze, ‘hebt u voor ons het lot maar één keer geworpen en ons slechts het gebied van één stam toebedeeld? Wij zijn toch met zeer velen, omdat de HEER ons tot nu toe altijd heeft gezegend?’ 15Jozua antwoordde hun: ‘Als het bergland van Efraïm te klein voor u is omdat u met zovelen bent, ga dan naar de bossen van de Perizzieten en de Refaïeten. Daar kunt u voor uzelf land ontginnen.’ 16De nakomelingen van Jozef zeiden echter: ‘Ook dan is het bergland niet groot genoeg voor ons. En in de laagvlakte wonen de Kanaänieten. Die hebben allemaal ijzeren strijdwagens, zowel die uit Bet-San en de dorpen eromheen als die in de vallei van Jizreël.’ 17Hierop antwoordde Jozua de nakomelingen van Jozef, de stammen Efraïm en Manasse: ‘U bent zo talrijk en zo sterk, dat u uw leefgebied makkelijk kunt uitbreiden. 18U hebt toch bergen? En die bergen hebben toch bossen? Rooi die dan eerst! Dan krijgt u ook de uitlopers van het gebergte. En op den duur zult u ook de Kanaänieten kunnen verdrijven, ook al hebben die ijzeren strijdwagens en zijn ze sterk.’

Jozua 15-17NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons