Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 128 / Hand. 21-23

Bijbeltekst(en)

Naar Tyrus en Caesarea

1Nadat we ons met moeite van hen hadden losgemaakt, kozen we zee en zetten rechtstreeks koers naar Kos. De dag daarop bereikten we Rhodos, en van daar voeren we naar Patara. 2Daar vonden we een schip dat de oversteek naar Fenicië zou maken. We gingen aan boord en voeren weg. 3We kregen Cyprus in zicht, maar lieten het links liggen en zeilden verder naar Syrië, waar we de haven van Tyrus binnenliepen. Daar moest het schip zijn lading lossen. 4We gingen op zoek naar de leerlingen en bleven een week bij hen. Sprekend door de Geest ontraadden ze Paulus naar Jeruzalem door te reizen. 5Maar toen ons oponthoud ten einde liep, vertrokken we weer, uitgeleide gedaan door alle leerlingen met hun vrouwen en kinderen. We gingen de stad uit en knielden samen neer op het strand om te bidden. 6Toen namen we afscheid van elkaar. Wij gingen aan boord van het schip en de leerlingen keerden terug naar huis.

7Vanuit Tyrus kwamen we in Ptolemaïs aan, waar we onze zeereis beëindigden. We begroetten de broeders en zusters en bleven één dag bij hen. 8De volgende dag vertrokken we weer en gingen op weg naar Caesarea. Daar vonden we onderdak bij Filippus, verkondiger van het evangelie en een van de zeven wijze mannen. 9Hij had vier ongetrouwde dochters, die de gave van de profetie bezaten. 10Na enkele dagen kwam er een profeet uit Judea, die Agabus heette. 11Hij zocht ons op, pakte Paulus’ gordel en bond daarmee zijn eigen handen en voeten vast. Toen zei hij: ‘Dit zegt de heilige Geest: “Zo zal de man van wie deze gordel is, worden vastgebonden door de Joden in Jeruzalem, die hem aan de heidenen zullen uitleveren.”’ 12Toen we dit hoorden, drongen wij en de gelovigen van Caesarea er bij Paulus op aan om niet naar Jeruzalem te reizen. 13Maar Paulus antwoordde: ‘Waarom proberen jullie me door je tranen te vermurwen? Ik ben niet alleen bereid me in Jeruzalem gevangen te laten nemen, maar ook om er te sterven omwille van de naam van de Heer Jezus.’ 14Omdat hij zich niet liet overreden, deden we er het zwijgen toe en zeiden alleen nog: ‘Laat gebeuren wat de Heer wil.’

Ontvangst in Jeruzalem

15Korte tijd later maakten we ons reisvaardig en gingen naar Jeruzalem. 16Enkele leerlingen uit Caesarea gingen met ons mee. Ze brachten ons naar Mnason, een Cyprioot die al vanaf het begin bij de leerlingen hoorde en bij wie we zouden verblijven. 17Bij onze aankomst in Jeruzalem ontvingen de gelovigen ons gastvrij.

18De volgende dag ging Paulus met ons naar Jakobus, bij wie alle oudsten waren samengekomen. 19Nadat Paulus hen begroet had, vertelde hij tot in bijzonderheden wat God door zijn verkondigingswerk onder de andere volken tot stand had gebracht. 20Toen ze dat hoorden, prezen en eerden ze God en zeiden: ‘Je hebt kunnen zien, broeder, dat ook vele duizenden Joden tot geloof zijn gekomen, en allen leven vol overtuiging volgens de wet. 21Nu is hun verteld dat jij de Joden die te midden van de andere volken wonen aanspoort tot ontrouw aan Mozes; je zou beweren dat ze hun kinderen niet hoeven te besnijden en dat ze zich niet aan de voorschriften hoeven te houden. 22Hoe weerleggen we dit? Ze zullen ongetwijfeld horen van je komst. 23Doe daarom wat wij je zeggen. Er zijn bij ons vier mannen die een gelofte hebben afgelegd. 24Neem hen met je mee, laat je samen met hen reinigen en betaal voor hen de kosten van de offers, waarna ze hun haar kunnen laten afscheren. Dan zal iedereen inzien dat de verhalen die over jou worden verteld onwaar zijn, en dat ook jij doet wat de wet voorschrijft. 25De niet-Joden die tot geloof gekomen zijn hebben we schriftelijk op de hoogte gesteld van onze beslissing dat ze zich in acht moeten nemen voor vlees dat bij de afgodendienst is gebruikt, voor bloed, voor vlees waar nog bloed in zit, en voor ontucht.’ 26Daarop nam Paulus de vier mannen met zich mee. De volgende dag liet hij zich samen met hen reinigen en ging de tempel binnen, waar hij bekendmaakte wanneer de reinigingsperiode zou aflopen, zodat daarna voor ieder van hen het offer gebracht kon worden.

Paulus gearresteerd

27Toen de zeven dagen van de reiniging bijna verstreken waren, zagen Joden uit Asia Paulus in de tempel. Ze grepen hem vast en brachten grote opschudding teweeg onder de tempelbezoekers. 28Ze schreeuwden: ‘Israëlieten, kom ons helpen! Dit is de man die overal en aan iedereen een leer verkondigt die tegen ons volk gericht is en tegen de wet en de tempel. Bovendien heeft hij ook Grieken de tempel binnengebracht, en daarmee heeft hij deze heilige plaats ontwijd.’ 29Ze hadden hem namelijk kort tevoren met de Efeziër Trofimus in de stad gezien, en ze dachten dat Paulus hem had meegenomen naar de tempel. 30De hele stad raakte in rep en roer en er ontstond een volksoploop. Paulus werd hardhandig de tempel uit gesleurd, en meteen werden de tempelpoorten gesloten.

31Terwijl de menigte probeerde hem te vermoorden, ontving de tribuun van de in Jeruzalem gelegerde cohort bericht dat er grote opschudding was ontstaan in de stad. 32Meteen verzamelde hij een groep soldaten en centurio’s en haastte zich de trappen af naar de tempel. Toen de Joden de tribuun met zijn soldaten zagen naderen, hielden ze op Paulus te slaan. 33Zodra de tribuun bij hen was gekomen, arresteerde hij Paulus en gaf opdracht hem met twee kettingen te boeien. Aan de omstanders vroeg hij wie Paulus was en wat hij had gedaan. 34De mensen riepen echter van alles door elkaar. Omdat de tribuun door al het tumult de ware toedracht niet kon achterhalen, gaf hij bevel Paulus mee te nemen naar de kazerne. 35Bij de trappen begon de menigte echter zo te dringen dat de soldaten hem moesten dragen, 36want de mensen liepen achter hen aan en schreeuwden: ‘Weg met hem!’

Verdedigingsrede van Paulus

37Vlak voordat Paulus de kazerne binnengebracht zou worden, zei hij tegen de tribuun: ‘Mag ik u iets vragen?’ De tribuun antwoordde: ‘Spreekt u Grieks? 38Bent u dan niet die Egyptenaar die onlangs in opstand kwam en met vierduizend oproerkraaiers de woestijn in getrokken is?’ 39Paulus zei: ‘Ik ben een Jood uit Tarsus in Cilicië, burger van een niet onbelangrijke stad. Ik zou graag willen dat u me toestemming geeft om het volk toe te spreken.’ 40Zodra de tribuun dit had toegestaan, maande Paulus, die boven aan de trappen stond, de mensen met een handgebaar tot stilte. Daarna sprak hij hen in het Hebreeuws als volgt toe:

1‘U, broeders, en u, vaders van ons volk, luister naar wat ik tot mijn verdediging heb aan te voeren.’ 2Toen de menigte hoorde dat hij hen in het Hebreeuws toesprak, werd het nog stiller. Paulus vervolgde: 3‘Ik ben een Jood, geboren in Tarsus in Cilicië, maar opgegroeid in deze stad. Ik heb als leerling aan de voeten van Gamaliël gezeten en ben strikt volgens de voorschriften van de wet van onze voorouders opgevoed. Ik ben een vurig dienaar van God, en u allen geeft vandaag blijk van hetzelfde. 4Ik heb de aanhangers van de Weg tot de dood toe vervolgd. Mannen en vrouwen heb ik gevangengenomen en laten opsluiten, 5iets dat de hogepriester en de hele raad van oudsten kunnen bevestigen. Ik heb van hen zelfs aanbevelingsbrieven gekregen voor onze broeders in Damascus, toen ik daarheen ging om ook daar mensen gevangen te nemen en hen naar Jeruzalem te brengen, waar ze hun straf moesten ondergaan. 6Maar onderweg, niet ver van Damascus, gebeurde er tegen het middaguur iets onverwachts: opeens werd ik omstraald door een fel licht uit de hemel. 7Ik viel op de grond en hoorde een stem tegen me zeggen: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” 8Ik vroeg: “Wie bent U, Heer?” En de Heer antwoordde: “Ik ben Jezus van Nazaret, die jij vervolgt.” 9De mensen die bij me waren, zagen wel het licht, maar hoorden niet de stem van Hem die tegen me sprak. 10Ik vroeg: “Wat moet ik doen, Heer?” De Heer zei tegen mij: “Sta op en ga naar Damascus, daar krijg je precies te horen wat je opdracht is.” 11Omdat het stralende licht me blind gemaakt had, namen mijn reisgenoten me bij de hand en brachten me zo naar Damascus.

12Daar kwam een zekere Ananias naar me toe, een vroom en wetsgetrouw man, die bij alle Joodse inwoners van de stad in hoog aanzien stond. 13Hij ging voor me staan en zei: “Saul, broeder, open je ogen!” En op datzelfde ogenblik kon ik hem zien. 14Hij zei: “De God van onze voorouders heeft jou uitgekozen om zijn wil te leren kennen, om de rechtvaardige te zien en Hem te horen spreken, 15want je zult zijn getuige zijn en aan alle mensen verkondigen wat je gezien en gehoord hebt. 16Wat aarzel je dan nog? Sta op, laat je dopen en je zonden wegwassen, terwijl je zijn naam aanroept.”

17Later, toen ik terug was in Jeruzalem en in de tempel aan het bidden was, werd ik opeens gegrepen door een visioen. 18Ik zag de Heer, die tegen me zei: “Haast je en vertrek meteen uit Jeruzalem, want ze zullen van jou geen getuigenis over Mij aanvaarden.” 19Ik zei: “Heer, ze weten toch dat ik vroeger de mensen die in U geloven heb laten opsluiten in de gevangenis en dat ik hen in de synagogen heb laten geselen? 20Ook toen Stefanus zijn getuigenis over U met de dood moest bekopen, was ik erbij. Ik hield de mantels van degenen die hem doodden in bewaring en keurde de moord op hem goed.” 21Maar Hij zei tegen mij: “Ga, want Ik wil je naar de andere volken sturen, ver van hier.”’

22Tot zover had de menigte naar Paulus geluisterd, maar nu begon iedereen luidkeels te roepen: ‘Weg met die man! Zo iemand heeft niet het recht om te leven!’ 23Ze schreeuwden, gooiden met hun mantels en wierpen stof in de lucht. 24Daarop beval de tribuun Paulus de kazerne binnen te brengen. Hij gaf opdracht hem onder het toedienen van zweepslagen te verhoren, om te achterhalen waarom het volk zo tegen hem tekeerging. 25Maar toen ze hem al vastgebonden hadden voor de zweepslagen, zei Paulus tegen de centurio die erbij was: ‘Mogen jullie een Romeins burger geselen, en dan nog wel zonder vorm van proces?’ 26Toen de centurio dit hoorde, ging hij naar de tribuun om hem op de hoogte te stellen. Hij zei: ‘Wat bent u aan het doen? Die man is een Romein!’ 27De tribuun ging naar Paulus toe en vroeg: ‘Bent u werkelijk een Romeins burger?’ ‘Jazeker,’ antwoordde Paulus. 28De tribuun zei: ‘Ik heb een vermogen moeten betalen voor dat burgerrecht.’ Daarop zei Paulus: ‘Ik ben als Romeins burger geboren.’ 29Meteen lieten de soldaten, die op het punt stonden hem te verhoren, hem met rust, en ook de tribuun sloeg de schrik om het hart nu hij besefte dat hij een Romeins burger had laten vastbinden.

Voor het Sanhedrin

30Omdat de tribuun nauwkeurig wilde vaststellen welke beschuldiging door de Joden tegen Paulus werd ingebracht, liet hij hem de volgende dag uit de gevangenis halen en verordonneerde hij dat de hogepriesters en het hele Sanhedrin bijeen moesten komen. Toen liet hij Paulus voor hen verschijnen.

1Paulus vestigde zijn blik op de leden van het Sanhedrin en zei: ‘Broeders, ik heb tot op de dag van vandaag mijn leven geleid met een volkomen zuiver geweten voor God.’ 2Ananias, de hogepriester, gaf de mannen die naast Paulus stonden opdracht hem op zijn mond te slaan. 3Daarop zei Paulus tegen hem: ‘God zal ú slaan, huichelaar! U zit daar om volgens de wet recht over mij te spreken, en toch overtreedt u zelf de wet door bevel te geven mij te slaan?’ 4De omstanders zeiden: ‘Scheld je de hogepriester van God uit?’ 5Toen zei Paulus: ‘Ik wist niet, broeders, dat hij de hogepriester is. Er staat inderdaad geschreven: “Een leider van je volk mag je niet verwensen.”’

6Paulus wist dat het Sanhedrin deels uit sadduceeën bestond en deels uit farizeeën, en daarom riep hij hun toe: ‘Broeders, ik ben een farizeeër uit een geslacht van farizeeën, en ik sta hier terecht omwille van de verwachting dat de doden zullen opstaan!’ 7Toen hij dit gezegd had, ontstond er onenigheid tussen de farizeeën en de sadduceeën en raakte de vergadering verdeeld. 8De sadduceeën beweren immers dat er geen opstanding is en dat engelen en geesten niet bestaan, maar de farizeeën geloven zowel het een als het ander. 9Er ontstond groot tumult, en enkele schriftgeleerden uit de kring van de farizeeën stonden op en betoogden heftig: ‘Wij vinden dat deze man niets heeft misdaan! Het kan toch dat een geest of een engel met hem gesproken heeft?’

10Toen de onenigheid nog toenam, vreesde de tribuun dat Paulus door de leden van het Sanhedrin verscheurd zou worden. Hij liet een afdeling soldaten komen om hem te ontzetten en hem terug te brengen naar de kazerne. 11Die nacht kwam de Heer bij Paulus en zei: ‘Houd moed! Want zoals je in Jeruzalem getuigenis van Mij hebt afgelegd, zo moet je ook in Rome van Mij getuigen.’

Samenzwering tegen Paulus

12Toen de dag aanbrak beraamde een groep Joden een aanslag op Paulus. Ze zwoeren dat ze niet zouden eten of drinken voor ze hem hadden gedood. 13Meer dan veertig mannen namen aan deze samenzwering deel. 14Ze gingen naar de hogepriesters en de oudsten en zeiden: ‘We hebben een heilige eed gezworen om niets meer te eten voor we Paulus hebben gedood. 15Dient u daarom nu, onder het voorwendsel dat u de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht nader wilt onderzoeken, namens het hele Sanhedrin een verzoek in bij de tribuun om hem naar u toe te laten brengen. Dan staan wij klaar om hem nog vóór zijn aankomst te doden.’

16De zoon van Paulus’ zus hoorde echter van dit plan. Hij ging naar de kazerne, en nadat hij daar was binnengelaten, stelde hij Paulus van de samenzwering op de hoogte. 17Paulus liet een van de centurio’s bij zich komen en zei: ‘Breng deze jongeman naar de tribuun, want hij heeft hem iets mee te delen.’ 18De centurio ging met hem naar de tribuun en zei: ‘De gevangene Paulus heeft me bij zich laten komen en me verzocht deze jongeman naar u toe te brengen, omdat hij u iets te zeggen heeft.’ 19De tribuun nam hem mee naar een plek waar niemand hen kon horen, en vroeg: ‘Wat heb je me te melden?’ 20De jongeman antwoordde: ‘De Joden hebben afgesproken u te verzoeken Paulus morgen naar hun raad te laten brengen, onder het voorwendsel dat ze zijn zaak nader willen onderzoeken. 21Maar u moet hen niet geloven: meer dan veertig van hen willen hem in een hinderlaag lokken. Ze hebben een eed gezworen dat ze pas weer zullen eten en drinken als ze hem vermoord hebben; ze staan al klaar en wachten alleen nog tot u hun verzoek hebt ingewilligd.’ 22De tribuun liet de jongeman vertrekken, en beval hem: ‘Vertel aan niemand dat je me hiervan op de hoogte hebt gesteld.’ 23Daarna liet hij twee centurio’s komen en zei: ‘Zorg dat er vanavond, drie uur na zonsondergang, tweehonderd soldaten klaarstaan om naar Caesarea te gaan, samen met zeventig ruiters en tweehonderd lichtbewapende mannen; 24zorg ook voor een stel rijdieren om Paulus veilig naar procurator Felix te brengen.’ 25Ook schreef hij een brief met de volgende inhoud:

26‘Claudius Lysias aan zijne excellentie procurator Felix: gegroet! 27Toen deze man werd opgepakt door de Joden en ze op het punt stonden hem te vermoorden, heb ik hem met behulp van mijn soldaten ontzet, daar ik vernam dat hij een Romeins burger is. 28Omdat ik wilde weten waarvan ze hem beschuldigden, bracht ik hem naar hun raad, 29en ik stelde toen vast dat de beschuldigingen betrekking hadden op geschilpunten inzake hun wet; er werd hem niets ten laste gelegd dat met de dood of gevangenschap wordt bestraft. 30Ik werd er vervolgens van op de hoogte gesteld dat er een aanslag tegen hem werd beraamd, waarna ik hem onmiddellijk naar u heb gezonden. Ook heb ik degenen die hem beschuldigen gelast dat ze hun grieven jegens hem aan u moeten voorleggen.’

31De soldaten namen Paulus mee, zoals hun opgedragen was, en brachten hem ’s nachts naar Antipatris. 32De volgende ochtend lieten ze de ruiters met hem verder reizen en keerden ze zelf terug naar de kazerne. 33Na aankomst in Caesarea overhandigden Paulus’ begeleiders de brief aan de procurator en droegen Paulus over aan zijn gezag. 34Nadat Felix de brief had gelezen vroeg hij uit welke provincie Paulus afkomstig was, en toen hij had gehoord dat Paulus uit Cilicië kwam, 35zei hij: ‘Ik zal u verhoren zodra ook uw aanklagers aangekomen zijn.’ Hij gaf bevel hem gevangen te houden in het pretorium van Herodes.

Handelingen 21-23NBV21Open in de Bijbel
Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons