Verwaandheid
1Verlaat je niet op je bezit, zeg niet:
‘Ik ben van niemand afhankelijk.’
2Volg niet de weg van je eigen begeerte,
geef niet toe aan je eigen verlangens.
3Zeg niet: ‘Wie kan mij bevelen?’
want de Heer straft je zeker.
4Zeg niet: ‘Ik heb gezondigd, maar is mij iets overkomen?’
De Heer neemt alle tijd.
5Over verzoening moet je niet lichtvaardig denken,
alsof je maar zonde op zonde kunt stapelen.
6Zeg niet: ‘Zijn erbarmen is groot,
Hij zal mij al mijn zonden vergeven.’
Weet goed: Hij kent zowel ontferming als woede,
en zondaars treft Hij met zijn toorn.
7Wacht er niet mee terug te keren naar de Heer,
stel het niet dag na dag uit.
De toorn van de Heer barst plotseling los,
als Hij je straft word je volledig te gronde gericht.
8Verlaat je niet op onrechtmatig verkregen bezit,
het helpt je niets in tijden van tegenspoed.
Spreken met dubbele tong
9Wan het koren niet bij elke wind, sla niet ieder zijpad in,
dat doet een zondaar, die spreekt met dubbele tong.
10Wees standvastig in je denken,
verdraai je woorden niet.
11Wees meteen bereid tot luisteren,
maar neem de tijd voor je antwoord.
12Antwoord een ander alleen
als je iets verstandigs te zeggen hebt;
heb je dat niet, houd dan je mond.
13Spreken kan tot zowel eer als schande leiden,
een mens komt door zijn tong ten val.
14Verwerf je geen naam als roddelaar,
leg geen hinderlaag met je tong.
Want zoals een dief te schande wordt gemaakt,
treft wie met dubbele tong spreekt een vernietigend oordeel.
15Bega geen misstap uit onwetendheid, geen grote en geen kleine.