1Mijn kind, ontneem een arme niet
wat hij nodig heeft om te leven,
kijk niet weg van smekende ogen.
2Doe een mens die honger lijdt geen pijn,
maak iemand in nood niet verbitterd.
3Maak een verbitterd hart niet radeloos,
onthoud je gift niet aan wie gebrek lijdt.
4Wijs een smekeling in nood niet af,
keer een arme niet de rug toe.
5Wend je blik niet af van iemand die bedelt,
geef hem geen aanleiding je te vervloeken.
6Want als hij je uit verbittering vervloekt,
luistert Hij die hem gemaakt heeft naar zijn bede.
7Maak jezelf geliefd in de gemeenschap,
buig het hoofd voor hooggeplaatsten.
8Leen een arme je oor,
antwoord hem vriendelijk en zachtmoedig.
9Bevrijd de onderdrukte van zijn onderdrukker,
en wees niet lafhartig in je vonnis.
10Wees voor vaderloze kinderen als een vader,
voor hun moeder als een man.
Dan zul je als een zoon van de Allerhoogste zijn,
Hij zal van je houden, meer dan je moeder.
Wijsheid brengt zegen
11De wijsheid verhoogt de eer van haar kinderen
en is wie haar zoekt tot steun.
12Wie haar bemint, bemint het leven,
wie haar in alle vroegte zoekt, wordt van vreugde vervuld.
13Wie haar bezit, verwerft eer,
waar ze komt geeft de Heer zijn zegen.
14Wie haar dient, dient de Heilige,
wie haar bemint, wordt door de Heer bemind.
15Wie naar haar luistert, zal rechtspreken over de volken,
wie acht op haar slaat, voelt zich veilig in zijn woning.
16Wie op haar vertrouwt, zal haar verwerven,
en zijn nageslacht zal haar bezitten.
17In het begin brengt zij hem op een kronkelige weg,
ze wekt angst en ontzetting in hem.
Ze pijnigt hem met haar onderricht,
totdat ze vertrouwen in hem stelt;
ze beproeft hem met haar voorschriften.
18Maar dan brengt zij hem op de rechte weg,
ze zal hem vreugde schenken en verborgen dingen onthullen.
19Als hij afdwaalt laat ze hem achter,
zodat hij ten val komt.
Schaamte
20Wacht je tijd af, hoed je voor het kwaad
en zorg ervoor dat je je niet hoeft te schamen.
21Er is schaamte die tot zonde leidt
en er is schaamte die siert en tot eer strekt.
22Wees niet partijdig, want je schaadt jezelf,
ontzie iemand niet te zeer, want je komt ten val.
23Spreek wanneer het nodig is,
verberg je wijsheid niet omwille van je goede naam.
24Wijsheid laat zich immers kennen door het woord,
wat je hebt geleerd blijkt uit wat je zegt.
25Zeg niets dat in strijd is met de waarheid,
schaam je voor je gebrek aan opvoeding.
26Schaam je niet je zonden te bekennen,
houd de stroom van een rivier niet tegen.
27Laat je niet opzijzetten door een dwaas,
zie een machtig man niet naar de ogen.
28Vecht tot de dood voor de waarheid,
dan zal God, de Heer, voor jou strijd voeren.
29Wees niet te zelfverzekerd als je spreekt,
niet achteloos en lui in je werk.
30Gedraag je in je huis niet als een leeuw,
wees geen blaaskaak tegenover je slaven.
31Strek je hand niet uit om te nemen,
houd hem niet gesloten als je moet geven.