1Heer, Vader, meester van mijn leven,
lever me niet over aan de raad van mijn lippen,
laat niet toe dat ze mij ten val brengen.
2Wie legt de zweep over mijn gedachten
en tuchtigt mijn hart met wijsheid,
zodat mijn domheden niet ongestraft blijven,
mijn zonden niet onopgemerkt,
3zodat mijn dwalingen niet toenemen
en mijn zonden zich niet ophopen,
zodat ik niet ten val kom in het bijzijn van mijn tegenstanders
en mijn vijanden geen leedvermaak over mij hebben?
Voor hen is de hoop op uw barmhartigheid ver weg.
4Heer, Vader, God van mijn leven,
behoed mij voor een hoogmoedige blik
5en wend begeerte van mij af.
6Laat gulzigheid en wellust mij niet in hun greep krijgen,
lever mij niet over aan schaamteloze begeerte.
Onderricht in het spreken
Hier volgt onderricht in het spreken.
7Kinderen, leer hoe je je mond moet gebruiken,
wie daarop let, raakt niet in zijn woorden verstrikt.
8Een zondaar komt in de greep van zijn lippen,
een lasteraar en een hoogmoedige lopen daardoor in de val.
9Maak er geen gewoonte van een eed te zweren
en spreek niet voortdurend de naam van de Heilige uit.
10Want zoals een slaaf op wie voortdurend wordt gelet
de striemen niet bespaard blijven,
zo wordt iemand die voortdurend zweert en de naam van de Heilige noemt
niet gezuiverd van zonde.
11Wie veel zweert wordt een en al wetteloosheid,
de gesel wijkt niet van zijn huis.
Als hij zijn eed niet gestand doet laadt hij een zonde op zich,
als hij zijn eed vergeet begaat hij een dubbele zonde.
En als hij lichtvaardig zweert gaat hij niet vrijuit,
zijn huis wordt met ellende overladen.
12Er is een manier van spreken zo gevaarlijk als de dood,
laat die onder het volk van Jakob niet voorkomen.
Vrome mensen houden zich er verre van,
ze wentelen zich niet in zonden.
13Wen jezelf geen smerige taal aan,
want zulke taal is zondig.
14Houd je vader en moeder in ere
als je onder hooggeplaatsten bent;
vergeet ze in dat gezelschap niet,
dan word je door je gedrag geen dwaas,
wens je niet dat je nooit was verwekt,
vervloek je niet de dag van je geboorte.
15Een mens die voortdurend schampere taal spreekt,
wordt zijn leven lang niet beschaafd.
Ontucht en overspel
16Twee soorten mensen stapelen zonde op zonde,
en een derde soort maakt woedend.
Brandende begeerte is als een laaiend vuur,
ze dooft niet voor ze helemaal is opgebrand.
Een man die met zijn lichaam ontucht pleegt
stopt niet voordat het vuur is geblust.
17Een man die ontucht pleegt lust alle brood,
hij wordt zijn leven lang niet bevredigd.
18Een man die overspel pleegt
zegt bij zichzelf: Wie ziet mij?
Ik ben in het donker, de muren verbergen mij,
niemand ziet me – waarom zou ik bang zijn?
De Allerhoogste denkt niet aan mijn zonden.
19Zo iemand vreest de ogen van mensen,
maar hij weet niet dat de ogen van de Heer
tienduizendmaal helderder zijn dan de zon,
dat ze alle daden van de mensen zien,
doordringen tot in verborgen hoeken.
20Hij kende alles voordat het geschapen werd,
en kende het ook nadat het voltooid was.
21Zo iemand wordt in de straten van de stad gestraft;
waar hij er niet op verdacht is wordt hij gegrepen.
22Zo ook een vrouw die haar man ontrouw is
en hem een erfgenaam van een vreemde bezorgt.
23Ten eerste overtrad ze de wet van de Allerhoogste,
ten tweede misdroeg ze zich tegenover haar man,
ten derde pleegde ze ontucht en overspel
en bezorgde ze haar man kinderen van een vreemde.
24Zo’n vrouw wordt voor de volksvergadering gebracht,
en haar kinderen zullen het ontgelden.
25Haar kinderen zullen geen wortel schieten,
haar takken zullen geen vrucht dragen.
26Haar nagedachtenis zal een vloek zijn,
haar schande zal niet worden uitgewist.
27Zij die achterblijven zullen beseffen
dat niets beter is dan ontzag voor de Heer,
niets aangenamer dan je te houden aan zijn geboden.
28Als je God volgt brengt je dat veel eer,
als je door Hem wordt aangenomen leef je lang.
De wijsheid prijst zichzelf
Hier volgt de lof van de wijsheid.