Luiheid en onbeschaamdheid
1Een luiaard is als een steen met drek,
men fluit hem uit om zijn schande.
2Een luiaard is als de drek van een mesthoop,
ieder die hem aanraakt veegt zijn handen af.
3Een onopgevoede zoon is een schande voor zijn vader,
een onopgevoede dochter brengt hem verlies.
4Een verstandige dochter krijgt een man,
maar een lichtzinnige dochter doet haar verwekker verdriet.
5Een schaamteloze vrouw brengt schande over haar vader en haar man,
ze wordt door beiden veracht.
6Een betoog op het verkeerde moment is als muziek bij rouw,
maar zweepslagen en tucht getuigen altijd van wijsheid.
7Kinderen die het goed gaat in hun leven
verbergen de lage afkomst van hun ouders.
8Hooghartige, arrogante en onopgevoede kinderen
bezoedelen de hoge afkomst van hun familie.
Wees op je hoede voor een dwaas
9Wie een dwaas onderricht
is als iemand die de scherven van een pot aaneenlijmt,
of een slaper uit een diepe slaap wekt.
10Redeneren tegen een dwaas
is als redeneren tegen iemand die doezelt
en ten slotte vraagt: ‘Wat is er?’
11Huil om een dode, want hij is verstoken van licht,
huil om een dwaas, want hij is verstoken van verstand.
Huil zachter om een dode, want hij is tot rust gekomen,
maar het leven van een dwaas is slechter dan de dood.
12De rouw over een dode duurt zeven dagen,
maar die om een goddeloze dwaas duurt alle dagen van zijn leven.
13Spreek niet te veel met een dwaas,
ga niet naar een onverstandig mens,
want in zijn kortzichtigheid minacht hij je volledig.
Wees voor hem op je hoede, dan kom je niet in de problemen
en word je niet besmeurd door het vuil dat hij verspreidt.
Ga hem uit de weg, dan heb je rust
en ergert zijn waanzin je niet.
14Wat is zwaarder dan lood?
Heeft het een andere naam dan dwaas?
15Zand, zout en een klomp ijzer
zijn makkelijker te dragen dan het onverstand van een mens.
16Een houten gebinte dat vastzit in een gebouw
wordt bij een aardbeving niet ontwricht.
Zo raakt verstand dat stoelt op bedachtzaamheid
op een kritiek moment niet in paniek.
17Verstand dat op inzicht steunt
is als een uitgesneden ornament op een gladde muur.
18Steentjes die op een hoge plaats liggen
zijn niet bestand tegen de wind.
Net zo min is het hart van een lafaard
dat steunt op het inzicht van een dwaas
tegen enige angst bestand.
Vriendschap
19Wie een oog treft, doet tranen vloeien,
wie een hart treft, maakt gevoelens los.
20Wie een steen naar vogels gooit, jaagt ze weg,
wie een vriend kwetst, maakt een einde aan de vriendschap.
21Heb je tegen een vriend het zwaard getrokken,
wanhoop dan niet: er is een weg terug.
22Heb je tegen je vriend een grote mond opgezet,
wees dan niet bang: je kunt je weer met hem verzoenen.
Maar voor beschimpingen, hoogmoed, verraad van een geheim en een slinkse streek
maakt elke vriend zich uit de voeten.
23Verwerf het vertrouwen van je medemens als hij arm is,
dan deel je in zijn voorspoed als het hem goed gaat.
Blijf bij hem als het hem slecht gaat,
dan deel je in zijn erfenis.
Je mag nooit iemand om zijn uiterlijk verachten,
noch een rijke bewonderen die zonder verstand is.
24Voordat er vuur is geeft de oven walm en rook,
zo wordt er vóór het bloedvergieten gescholden.
25Ik schaam mij er niet voor een vriend te beschermen,
ik zal mij niet voor hem verbergen.
26Als mij door hem iets kwaads overkomt,
is ieder die het hoort voor hem op zijn hoede.
Behoedzaamheid
27Wie zet een wachter voor mijn mond,
plaatst een zegel van behoedzaamheid op mijn lippen,
zodat ik niet ten val kom
en mijn tong mij niet te gronde richt?