Tobit 11
Tobits genezing
1Toen ze in de omgeving van Kaserin waren gekomen, vlak bij Nineve, 2zei Rafaël tegen Tobias: ‘Je weet hoe je vader eraantoe was toen we weggingen. 3Laten we daarom alvast vooruitgaan om ervoor te zorgen dat alles in orde is wanneer je vrouw met de anderen aankomt.’ 4Ze reisden getweeën vooruit; Tobias’ hond kwam achter hen aan. ‘Zorg ervoor dat je de gal bij de hand hebt,’ zei Rafaël. 5Intussen zat Anna weer bij de weg uit te kijken naar haar zoon. 6Toen ze hem zag aankomen, riep ze zijn vader toe: ‘Daar komt je zoon, samen met zijn reisgenoot!’ 7Nog voordat Tobias bij zijn vader was, zei Rafaël: ‘Je vader zal beslist weer kunnen zien. 8Doe de gal in zijn ogen, de vliezen zullen door het medicijn krimpen en loslaten, en dan zal hij het licht weer kunnen zien.’ 9Anna vloog op haar zoon af en viel hem om de hals. ‘Daar ben je dan,’ snikte ze, ‘nu kan ik in vrede sterven.’ 10Tobit was opgestaan en schuifelde door de poort van de binnenplaats naar buiten. Tobias kwam hem tegemoet 11met de gal van de vis en blies in zijn ogen. ‘Houd moed, vader,’ zei hij, terwijl hij hem bij de hand nam. Hij bracht het medicijn aan 12-13en trok met beide handen de vliezen vanuit de ooghoeken weg. Tobit viel Tobias om de hals. 14Huilend zei hij: ‘Ik kan je weer zien, jongen. Je bent het licht van mijn ogen.’ En hij dankte God: ‘God zij geprezen, geprezen is zijn grote naam en geprezen zijn al zijn heilige engelen. Moge zijn grote naam ons beschermen. Geprezen zijn al zijn engelen voor eeuwig en altijd. 15Hij heeft me zwaar beproefd, maar nu kan ik mijn zoon Tobias weer zien.’
Tobias ging zielsgelukkig het huis in, God uitbundig lovend. Hij vertelde zijn vader dat hij een voorspoedige reis had gehad en het geld had meegebracht, en dat hij met Sara, de dochter van Raguel, was getrouwd. ‘Ze komt eraan,’ zei hij, ‘ze is al bij de stadspoort.’ 16Tobit ging daar meteen naartoe, vol blijdschap en God lovend, om zijn schoondochter te verwelkomen. De inwoners van Nineve zagen hem lopen en verbaasden zich erover dat hij dat helemaal op eigen kracht deed, zonder door iemand te worden geleid. 17Tobit bleef tegenover iedereen zijn dank aan God betuigen, omdat God zich over hem had ontfermd en zijn ogen weer geopend had. Toen hij Sara ontmoette, de vrouw van zijn zoon Tobias, zegende hij haar. ‘Welkom, dochter,’ zei hij, ‘gezegend zij God, die je bij ons heeft gebracht. Gezegend is je vader, en gezegend zijn jij en mijn zoon Tobias. Wees welkom in het huis dat nu ook jouw huis is. Ik wens je gezondheid, veel zegen en veel vreugde toe. Welkom, dochter.’
Die dag was er een van vreugde voor alle Joden in Nineve. 18Tobits neven Achikar en Nadab kwamen naar hem toe om in zijn blijdschap te delen.
© 2004/2007 NBG | de NBV is vernieuwd. Bekijk de
NBV21