De tweede droom: de vier hoorns
1Mijn droom ging verder, en ik zag vier hoorns. Het waren hoorns van bokken. 2Ik vroeg aan de engel die alles uitlegde, wat dat betekende. En hij antwoordde: ‘Die hoorns zijn de machtige volken die het volk van Israël weggejaagd hebben uit Juda en Jeruzalem.’
3Daarna zag ik vier mannen met hamers. 4Ik vroeg wat die kwamen doen, en de engel zei: ‘Die mannen komen de hoorns kapotslaan. Want de Heer zal de volken vernietigen die het volk van Israël weggejaagd hebben uit Juda. Ze hebben de Israëlieten onderdrukt en bang gemaakt, maar nu zullen ze zelf bang worden.’
De derde droom: de man met het touw
5Mijn droom ging verder, en ik zag een man met een stuk touw in zijn hand.
6Ik vroeg aan die man waar hij heen ging, en hij zei: ‘Ik ga meten hoeveel land er nog bij Jeruzalem is. Want ik moet weten hoe groot de stad kan worden.’
7Toen zag ik weer de engel die alles uitlegde. Er kwam een andere engel naar hem toe, 8die zei: ‘Ga snel naar die man met dat touw! En zeg tegen hem dat er geen muren om Jeruzalem heen mogen komen. Want dan wordt de stad te klein voor alle mensen en dieren die er komen wonen. 9De Heer zal zelf een muur om de stad zijn, een muur van vuur die de stad beschermt. Hij zal in de stad wonen, als een stralend licht. Dat heeft hij zelf gezegd.’
De Israëlieten in Babylonië
10-11Daarna gaf de Heer mij een boodschap voor de Israëlieten die nog in Babylonië waren.
Dit was de boodschap van de Heer: ‘Ik heb jullie voorouders weggejaagd uit hun land, en jullie wonen zelf nog steeds in Babylonië. Maar nu moeten jullie daar weggaan! Kom terug naar Jeruzalem, want daar zullen jullie veilig zijn.
12-13Ik zal jullie onderdrukkers straffen. Want wie jullie iets aandoet, doet mij iets aan. Ik zal hen straffen, en jullie zullen over hen heersen.’
De machtige Heer heeft mij zelf die boodschap gegeven. Als hij jullie onderdrukkers straft, zullen jullie begrijpen dat hij mij gestuurd heeft.
De inwoners van Jeruzalem
14-15Ik kreeg nog een boodschap van de Heer: ‘Inwoners van Jeruzalem, wees blij en juich! Want ik, de Heer, kom weer terug naar jullie stad. En ik zal bij jullie blijven wonen. In die tijd zullen ook veel andere volken naar Jeruzalem komen om mij te vereren. En ook zij zullen bij mij horen.’
Als de machtige Heer terugkomt naar Jeruzalem, zullen jullie begrijpen dat hij mij naar jullie toe gestuurd heeft. 16Hij zal voor altijd in Juda wonen, in het heilige land. En Jeruzalem zal weer zijn stad zijn. 17De Heer zal uit de hemel komen, uit zijn heilige paleis. Als hij komt, moet iedereen stil zijn.