1Toen zag ik in de hemel opnieuw een belangrijk en wonderlijk teken. Ik zag zeven engelen die de mensen moesten straffen. Ze hadden zeven straffen bij zich. Dat waren de laatste straffen van God, want daarna zou zijn woede voorbij zijn.
2Ik zag ook iets dat leek op een zee van glas, die schitterde als vuur. Op die zee van glas stonden mensen. Het waren de mensen die gewonnen hadden van het beest en van zijn beeld. Zij hadden het teken met het getal van zijn naam nooit gedragen.
Die mensen hadden harpen waarop ze muziek maakten voor God. 3En ze zongen het lied van Gods dienaar Mozes, en het lied van het lam:
‘Heer, machtige God,
u doet geweldige dingen.
U bent koning van alle volken,
uw oordeel is eerlijk en betrouwbaar.
4Iedereen heeft eerbied voor u,
iedereen eert uw naam,
want alleen u bent heilig.
Alle volken zullen voor u knielen,
want zij zien alle goede dingen die u doet.’
Zeven engelen met zeven straffen
5-6Toen zag ik hoe in de hemel de tempel openging. Uit de tempel met de heilige tent kwamen de zeven engelen met de zeven straffen. De engelen droegen kleren van stralend wit linnen, en om hun borst hadden ze een gouden band.
7Eén van de vier dieren gaf aan elke engel een gouden schaal. De schalen waren gevuld met de woede van God, die voor altijd en eeuwig leeft.
8Daarna werd de tempel met rook gevuld, door de macht en de kracht van God. Niemand kon de tempel meer binnengaan, totdat de zeven straffen voorbij waren.