Tweede toespraak van Bildad
Bildad zegt dat Job niet goed nadenkt
1Toen zei Bildad tegen Job:
2‘Hoe lang blijf je nog doorgaan met dat gepraat?
Denk eerst goed na, dan praten we verder.
3Waarom vind je ons dom,
waarom denk je dat wij er niets van begrijpen?
4Job, jij bent verschrikkelijk boos.
Maar mensen die lijden, zijn slecht.
Dat is zeker! Dat kun jij niet veranderen!
Met slechte mensen loopt het fout af
5Dit moet je goed weten:
Iemand die slecht is, gaat dood.
Zijn geluk gaat voorbij, het komt niet terug.
6Het wordt donker om hem heen,
het licht van het leven verdwijnt.
7Hij wordt bang, hij loopt onzeker.
Als hij iets wil doen, struikelt hij.
8Overal waar hij gaat, valt hij.
Elke stap brengt hem dichter bij de dood.
9Hij komt in groot gevaar,
hij kan er niet aan ontsnappen.
10Zijn vijanden jagen hem op,
ze willen hem in de val laten lopen.
11Alles om hem heen maakt hem bang,
angst achtervolgt hem.
12Van alle kanten komen rampen op hem af,
hij verliest al zijn kracht.
13Hij wordt doodziek.
Zijn huid gaat kapot,
zijn vingers en tenen vallen van zijn lichaam af.
14Thuis voelt hij zich veilig,
maar daar mag hij niet blijven.
Hij moet gaan, de verschrikkelijke dood wacht op hem.
15Een ander gaat in zijn huis wonen,
en alles wat van hem was, wordt vernietigd.
16Een slecht mens lijkt op een boom die doodgaat,
en die zijn wortels en zijn takken verliest.
Hij houdt op te bestaan.
17Niemand weet nog wie hij was,
niemand zal zijn naam nog kennen.
18Hij moet het licht van het leven achterlaten,
hij wordt het donker van de dood in gejaagd.
19Kinderen heeft hij niet,
hij laat niemand achter.
20Alle mensen schrikken hevig
als ze zien wat er met hem gebeurt.
21Want zo loopt het af met slechte mensen,
met iedereen die niet bij God wil horen.’