Jeremia wordt gevangengenomen
Paschur zet Jeremia gevangen
1-2In die tijd was de priester Paschur, de zoon van Immer, het hoofd van de bewakers van de tempel. Toen hij hoorde wat Jeremia in de tempel zei, liet hij hem oppakken.
Jeremia werd hard geslagen. En hij werd opgesloten in een gebouw bij de Hoge Benjamin-poort.
3De volgende dag liet Paschur Jeremia weer vrij. Toen zei Jeremia tegen hem: ‘Dit zegt de Heer tegen je: ‘Ik noem jou niet langer Paschur. Vanaf nu heet je ‘Overal Vernietiging’. 4Want door jou komt er vernietiging, voor jezelf en voor je vrienden. Je vrienden zullen door vijanden gedood worden, en jij zult het zien gebeuren.
Ik geef heel Juda aan de koning van Babylonië. Hij zal veel inwoners van Juda doden, en de rest meenemen naar Babel. 5Ook Jeruzalem geef ik aan de vijanden. Zij zullen alles uit de stad meenemen naar Babel: al het bezit en de rijkdom van de inwoners, en alle schatten uit het paleis van de koning.
6En jij, Paschur, ook jij zult gevangen worden genomen. Je wordt meegenomen naar Babel, samen met je hele familie. In Babel zul je sterven en begraven worden. Ook al je vrienden, aan wie jij steeds leugens verteld hebt, zullen daar begraven worden.’’
Klacht van Jeremia
7Jeremia zei: ‘Heer, u liet mij uw woorden spreken. Ik heb gedaan wat u wilde. Ik moest u wel gehoorzamen, want u bent sterker dan ik. Maar nu word ik de hele tijd door iedereen uitgelachen. Niemand neemt mij nog serieus. 8Telkens als ik zeg wat u wilt, kom ik in gevaar. Dan word ik bedreigd met geweld, en schreeuw ik van angst. Ik word elke dag bespot en uitgelachen om de dingen die u mij laat zeggen.
9Soms denk ik: Ik doe het niet meer. Ik zeg niets meer namens de Heer, ik wil zijn woorden niet meer spreken. Maar dan voel ik weer uw woede. Diep in mij voel ik hoe kwaad u bent op uw volk. Uw woede is als een groot vuur dat in mij brandt. Ik probeer me stil te houden, maar het lukt me niet. Uw woorden moeten eruit!
10De mensen doen me na. Ze roepen: ‘Overal komt vernietiging!’ Ze zeggen: ‘Vertel ons nog meer, wij geven het wel door!’ Zo maken ze mij belachelijk.
Zelfs mijn beste vrienden hopen dat het verkeerd met me afloopt. Ze zeggen: ‘Misschien zegt hij iets wat niet mag. Dan kunnen we hem te pakken nemen. Dan kunnen we wraak nemen!’
Jeremia dankt de Heer
11Maar, Heer, u bent bij mij. U beschermt mij, als een machtige held. Daarom kunnen mijn vijanden mij niet verslaan. Hun plannen zullen niet slagen. Nee, het zal slecht met hen aflopen! En dan zullen ze voor altijd vernederd worden. Hun slechte gedrag zal nooit vergeten worden.
12Machtige Heer, u bent een eerlijke rechter. En u kent alle mensen. U weet dat deze mensen mij kwaad willen doen. Ik wil dat u hen veroordeelt. Laat mij zien dat u hen straft!
13Heer, ik zing voor u, ik wil u danken. Want u redt machteloze mensen als ze door anderen bedreigd worden.
Jeremia is wanhopig
14Weg met de dag waarop ik geboren ben, die vreselijke dag dat mijn moeder mij kreeg!
15-16Weg met de man die aan mijn vader vertelde dat ik geboren was! Hij maakte mijn vader blij met de woorden: ‘Je hebt een zoon gekregen!’ Laat het slecht aflopen met die man. Laat het met hem net zo gaan als met de inwoners van Sodom en Gomorra. God kreeg geen medelijden met hen, hij verwoestte die steden volledig. Net zo zal die man meemaken hoe vijanden zijn stad verwoesten. Hij zal horen dat de mensen om hulp roepen. Hij zal het geschreeuw van de vijanden horen.
17Die man had een zwaard in mijn moeders buik moeten steken! Hij had me moeten doden voordat ik geboren was. Dan was de buik van mijn moeder mijn graf geworden. Dan was zij voor eeuwig zwanger gebleven.
18Ik had nooit geboren moeten worden! Want ik voel alleen maar pijn, verdriet en schaamte. Zo leef ik en zo zal ik sterven.’