Bij de pottenbakker
Jeremia gaat naar de pottenbakker
1De Heer zei tegen Jeremia: 2‘Ga naar het huis van de pottenbakker. Daar zal ik je vertellen wat mijn boodschap is.’
3Jeremia ging naar het huis van de pottenbakker. De pottenbakker was aan het werk. 4Hij pakte een stuk klei en begon een pot te maken. Maar de pot mislukte. De pottenbakker begon opnieuw. Hij vormde de klei met zijn handen, net zo lang tot het de pot was die hij wilde.
De Heer heeft macht over alle volken
5Toen gaf de Heer aan Jeremia de opdracht om tegen het volk te zeggen: 6‘Luister, volk van Israël. De Heer zegt tegen jullie: ‘De pottenbakker doet met zijn klei wat hij wil. Net zo doe ik met jullie wat ik wil.
Begrijpen jullie wel hoe machtig ik ben? 7Ik kan het besluit nemen om een land te vernietigen, en de inwoners weg te jagen en te doden. 8Maar stel dat die inwoners stoppen met hun slechte gedrag. Dan kan ik mijn besluit veranderen en hen toch niet straffen. 9Ik kan het besluit nemen om een volk gelukkig te maken en hun land op te bouwen. 10Maar stel dat die mensen slechte dingen gaan doen. Dan kan ik mijn besluit veranderen en hen toch niet gelukkig maken.’’
Jeremia waarschuwt alle Judeeërs
11Dit moest Jeremia zeggen: ‘Luister, volk van Juda en inwoners van Jeruzalem! De Heer zegt: ‘Ik ben van plan om jullie kwaad te doen. Jullie zullen iets verschrikkelijks meemaken.’ Stop dus meteen met je slechte gedrag en ga leven als goede mensen. 12Maar jullie zeggen: ‘Laat ons toch! We willen zelf bepalen wat we doen. We willen alleen doen waar we zelf zin in hebben.’
Het zal slecht aflopen met het land
13De Heer zegt: ‘Mijn volk Israël heeft iets afschuwelijks gedaan! Niemand op aarde heeft ooit zoiets ergs gehoord.
14Op de toppen van de Libanon-bergen ligt altijd sneeuw. En uit de bronnen in de hoge bergen stroomt altijd water. Daar kun je op vertrouwen, want zo zijn de wetten van de natuur. 15Maar de wetten die ik aan mijn volk gaf, die worden vergeten. Mijn volk brengt offers aan afgoden. Ze zijn de goede weg kwijtgeraakt, ze doen alleen nog maar verkeerde dingen.
16Daarom zal het met dit land heel slecht aflopen. Mijn volk zal door iedereen bespot worden. Iedereen die het verwoeste land ziet, zal beven van angst en zich snel omdraaien. 17Ik stuur vijanden om mijn volk te straffen. Zij zullen de mensen naar alle kanten wegjagen. Als dat gebeurt, dan draai ik me om en help ik hen niet.’’
Jeremia wordt bedreigd
De mensen willen Jeremia kwaad doen
18Toen zeiden de mensen in Jeruzalem: ‘Kom, we bedenken een plan tegen Jeremia. We hebben genoeg van zijn praatjes! We hebben toch priesters, wijze mannen en profeten? Zij zullen ons altijd goede raad geven en vertellen wat we moeten doen. Maar Jeremia moet zijn mond houden. We maken een eind aan al zijn gepraat.’
Jeremia bidt om straf voor Jeruzalem
19-20Jeremia zei: ‘Heer, luister naar mij. Ik ben altijd goed geweest voor de inwoners van Jeruzalem. U weet, Heer, dat ik mijn best voor hen gedaan heb. Want ik heb u gevraagd om niet boos op hen te zijn en hen niet te straffen. Maar zij behandelen mij slecht! Hebt u gehoord wat ze van plan zijn? Ze willen mij kwaad doen!
21-22Laat daarom hun kinderen maar sterven van de honger, laat ze maar doodgaan in de oorlog. Laat alle mannen, jong en oud, sterven door ziektes en oorlog. Laat de vrouwen maar alleen in hun huizen, zonder man en kinderen. Laat ze maar huilen als u plotseling vijanden naar hen toe stuurt. Want de inwoners van Jeruzalem hebben plannen gemaakt om mij kwaad te doen.
23Heer, u weet wat ze met mij van plan zijn. U weet dat ze mij willen doden. Heer, vergeef hun misdaden niet, en vergeet hun schuld niet! Zorg ervoor dat ze gestraft worden. Zorg ervoor dat het slecht met hen afloopt.’