Gods tempel op de heilige berg
Wie eerlijk leeft, zal gelukkig zijn
1De Heer zegt: ‘Nog even, en dan kom ik mijn volk bevrijden. Iedereen zal zien hoe ik mijn volk kom redden.
Houd je daarom aan mijn wetten en zorg dat er eerlijk rechtgesproken wordt. 2Houd je altijd aan de regels voor de sabbat en doe niemand kwaad. Want alleen als je goed en eerlijk leeft, zul je gelukkig zijn.’
Ook vreemdelingen zijn welkom bij God
3-7Tussen de Israëlieten wonen ook vreemdelingen die bij de Heer willen horen. Ook zij willen de Heer liefhebben en vereren. Ze willen hem dienen in de tempel. Die vreemdelingen moeten niet zeggen: ‘De Heer wil vast niet dat we bij zijn volk gaan horen.’
Want dit zegt de Heer: ‘Als vreemdelingen zich altijd houden aan de regels voor de sabbat, dan is het goed. Als zij zich houden aan alles wat ik met mijn volk afgesproken heb, dan is het goed. Die vreemdelingen zal ik naar mijn heilige berg brengen. Ze zullen naar mijn tempel komen om te bidden en om mee te doen met de feesten. Ik zal blij zijn met hun offers. Mijn tempel zal een huis zijn waar mensen van alle volken mogen bidden.’
Ook onvruchtbare mannen zijn welkom
Tussen de Israëlieten wonen ook mannen die onvruchtbaar zijn. Zij moeten niet zeggen: ‘Ik hoor vast niet bij het volk van de Heer. Want ik ben onvruchtbaar, ik lijk op een dorre boom.’
Dat moeten ze niet zeggen, want dit zegt de Heer: ‘Sommige mannen zijn onvruchtbaar. Maar als zij zich houden aan de regels voor de sabbat, dan is het goed. Als zij doen wat ik wil en zich houden aan mijn afspraak met het volk, dan zal ik hen belonen.
Dan geef ik hun iets dat meer waard is dan zonen of dochters. Ik geef hun een plaats in mijn tempel. En ik zorg dat de mensen in mijn stad respect voor hen hebben. Hun naam zal nooit vergeten worden.’
God brengt nog meer Israëlieten terug
8God, de Heer, zal de Israëlieten die weggejaagd waren, weer terugbrengen naar hun land. Hij zegt: ‘Ik heb al veel Israëlieten teruggebracht, maar ik zal er nog veel meer terugbrengen.’
De leiders beschermen het volk niet
9Vijanden van het volk, val de Israëlieten maar aan! Val ze maar aan als roofdieren, verscheur ze, eet ze maar op!
10De leiders van de Israëlieten kunnen het volk niet beschermen. Ze zijn blind, ze zien helemaal niets. Ze lijken op waakhonden die niet kunnen blaffen. Het zijn luie honden, ze willen alleen maar slapen.
11Die leiders doen waar ze zelf zin in hebben. Ze hebben geen verstand, en ze denken alleen aan zichzelf. Ze lijken op honden die alles opvreten en nooit genoeg hebben. 12Ze zeggen: ‘Kom, we nemen nog wat wijn. Laten we drinken en feesten! Vanavond worden we lekker dronken, en morgen drinken we nog meer!’