Er zullen geen leiders meer zijn
1Inwoners van Jeruzalem en Juda, jullie zullen geen hulp meer krijgen. God, de machtige Heer, zal jullie niet meer helpen. Jullie zullen geen brood meer hebben om te eten. En jullie zullen geen water meer hebben om te drinken. 2Er zullen geen soldaten en sterke mannen meer zijn, geen rechters en profeten, geen waarzeggers, geen leiders van de stad. 3Er zullen geen officieren en hoge ambtenaren meer zijn, en ook geen raadgevers of wijze mannen.
4Kinderen zullen het land besturen. En iedereen doet wat hij zelf wil. 5De mensen zullen niets meer voor een ander doen. Kinderen hebben geen respect meer voor hun ouders. En gewone mensen hebben geen respect meer voor belangrijke mensen.
6Dan zal iemand thuis zijn broer vastpakken en tegen hem zeggen: ‘Jij hebt nog mooie kleren! Dus jij kunt de leider van ons volk zijn. Jij kunt ervoor zorgen dat er weer orde en rust komt.’ 7Maar die broer zal zeggen: ‘Denk maar niet dat ik jullie problemen kan oplossen. Ik heb zelf niet eens eten in huis. En ik heb helemaal geen mooie kleren. Je kunt mij echt geen leider van dit volk maken.’
De leiders onderdrukken het volk
8Inwoners van Jeruzalem en Juda, jullie leven niet meer zoals de Heer het wil. Jullie doen verkeerde dingen. Jullie verzetten je tegen de Heer, zelfs in het openbaar. Niet alleen met jullie woorden, maar ook met jullie daden! 9-11Eerlijke mensen leven gelukkig, met hen gaat het goed. Zij worden beloond voor hun goede daden. Maar met oneerlijke mensen gaat het niet goed. Zij worden gestraft voor hun slechte daden.
Jullie leiders behandelen de mensen niet eerlijk. Jullie leiders zijn zelfs trots op hun misdaden, net als vroeger de leiders van de stad Sodom. Maar uiteindelijk zal het slecht met hen aflopen. 12De leiders onderdrukken het volk van de Heer. Ze stelen van zijn volk, ze halen alles weg. Dit zegt de Heer tegen zijn volk: ‘Jullie leiders bedriegen jullie. Ze vertellen jullie verkeerde dingen.’
De Heer zal de leiders straffen
13-15De machtige Heer is klaar om recht te spreken. Hij zal de leiders van zijn volk straffen. Hij zegt tegen hen wat ze verkeerd gedaan hebben: ‘Leiders van Israël! Zoals brand een wijngaard totaal verwoest, zo hebben jullie mijn volk verwoest! Jullie hebben gestolen van arme mensen, en jullie bewaren hun spullen in je eigen huis. Hoe durven jullie dat te doen! Jullie onderdrukken mijn volk, en jullie mishandelen arme mensen.’
Trotse vrouwen in Jeruzalem
16-17De Heer zegt: ‘Kijk eens naar die trotse vrouwen in Jeruzalem. Kijk hoe deftig ze in de stad rondlopen. En hoe iedereen naar hen kijkt. Ze lopen rond met kleine pasjes en ze laten hun sieraden rinkelen. O, wat zijn ze trots op hun rijkdom! Maar ik zal hen straffen.
Ik zal de sluier voor het gezicht van die vrouwen wegtrekken, zodat ze zich schamen. 18-23En daarna haal ik al hun sieraden weg: alle ringen, armbanden, oorbellen en kettinkjes. Alles wat ze om hun handen, enkels of nek dragen, zal ik weghalen. En ook alle mooie kleren die ze dragen: hun dure jassen, tassen, jurken, hoofddoeken, hemdjes en sjaaltjes.’
De trotse vrouwen raken alles kwijt
24Dan ruikt er niemand meer lekker, maar stinkt het overal. De vrouwen dragen geen riem om hun middel, maar een touw. Ze hebben geen mooie haren, maar ze zijn kaal. Ze dragen geen feestkleren, maar rouwkleren. Dan is er niets meer over van hun schoonheid.
25De vrouwen van Jeruzalem zullen geen man meer hebben. Want hun mannen zullen sterven in de oorlog. 26Dan zullen de mensen huilen en rouwen in de poorten van de stad. Ze zullen bedroefd op de grond zitten.