Abram bevrijdt Lot
Er is oorlog
1-3In die tijd was er oorlog in het Siddim-dal, waar nu de Dode Zee is. Het was een oorlog tussen vier koningen aan de ene kant en vijf koningen aan de andere kant.
De vier koningen waren koning Amrafel van Babylonië, koning Arjoch van Ellasar, koning Kedorlaomer van Elam en koning Tidal van Goïm.
De vijf koningen waren koning Bera van Sodom, koning Birsa van Gomorra, koning Sinab van Adma, koning Semeber van Seboïm en de koning van Bela, dat tegenwoordig Soar heet.
Hoe de oorlog begonnen was
4Koning Kedorlaomer van Elam was eerst twaalf jaar lang de baas geweest over de vijf koningen. Maar in het dertiende jaar waren de vijf koningen in opstand gekomen. 5Daarom was Kedorlaomer in het veertiende jaar samen met drie andere koningen een oorlog begonnen.
De vier koningen hadden veel volken verslagen: de Refaïeten in Asterot-Karnaïm, de Zuzieten in Ham, de Emieten in Sawe-Kirjataïm 6en de Chorieten in de Seïr-bergen. Ze waren helemaal tot de rand van de woestijn gekomen, tot El-Paran. 7Daarna waren ze teruggegaan via En-Mispat, dat nu Kades heet. Daar hadden ze nog de Amalekieten verslagen, en de Amorieten die in Chaseson-Tamar woonden.
Lot wordt gevangengenomen
8-9Toen begonnen de vijf koningen met hun leger weer een aanval. Ze vochten in het Siddim-dal bij de Dode Zee tegen de vier andere koningen. 10Maar de vijf verloren, en ze moesten vluchten. De twee koningen van Sodom en Gomorra vluchtten naar een gebied waar teer uit de grond komt. En daar kwamen ze met hun legers vast te zitten.
11Toen de overwinnaars weggingen, namen ze alles mee uit Sodom en Gomorra, ook al het eten dat ze vonden. 12En ook Lot namen ze mee, de neef van Abram, met al zijn bezittingen. Lot woonde namelijk in Sodom.
Abram bevrijdt Lot
13Er kwam een vluchteling uit Sodom bij Abram. Hij vertelde wat er gebeurd was. Abram woonde toen bij de eiken van Mamre. Mamre was een broer van Eskol en Aner. Ze waren Amorieten. Ze waren vrienden van Abram, die zelf een Hebreeër was.
14Abram hoorde dat Lot gevangen was genomen. Hij verzamelde meteen alle slaven die konden vechten. Dat waren er 318. Samen met zijn mannen achtervolgde Abram de vier koningen tot bij de stad Dan. 15Daar verdeelde hij zijn mannen in groepen. ’s Nachts vielen ze de vier koningen van verschillende kanten aan. Ze wonnen de strijd. Daarna achtervolgden ze de vier koningen nog tot de stad Choba, die ten noorden van Damascus ligt. 16Alles wat de vier koningen meegenomen hadden, nam Abram weer mee terug. Ook zijn neef Lot ging weer mee terug, met al zijn bezittingen, en met de vrouwen en de andere gevangenen.
Abram ontmoet Melchisedek
17Op de terugweg naar huis kwam Abram de koning van Sodom tegen. Dat gebeurde in het Sawe-dal, dat nu het Koningsdal heet. 18-20Ook Melchisedek was daar. Hij was koning van Salem, en priester van de allerhoogste God. Hij bracht brood en wijn mee voor Abram. En hij zegende Abram. Hij zei: ‘Ik dank de allerhoogste God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Want hij heeft ervoor gezorgd dat u de strijd gewonnen hebt. God zal u gelukkig maken, Abram.’
Abram gaf aan Melchisedek een tiende deel van alles wat hij meegenomen had van de overwonnen koningen. 21De koning van Sodom zei tegen Abram: ‘Ik wil graag de mensen van Sodom meenemen. Verder mag u alles houden.’
22-23Maar Abram zei: ‘Nee, ik wil echt niets van uw bezit voor mezelf houden. Zo zeker als de Heer leeft! De Heer, de allerhoogste God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Ik wil zelfs geen riempje van een schoen en geen draad van een hemd hebben. Anders zegt u later dat u mij rijk gemaakt hebt. En dat wil ik niet. 24Nee, ik wil niets voor mezelf. Maar wel iets voor mijn vrienden Mamre, Aner en Eskol, en ook wat eten voor mijn slaven.’