De farao lijkt op een cederboom
Een verhaal over een hoge cederboom
1Toen mijn volk en ik elf jaar in Babylonië woonden, sprak de Heer opnieuw tegen mij. Dat gebeurde op de eerste dag van de derde maand. De Heer zei: 2-3‘Mensenkind, zeg namens mij tegen de koning van Egypte en tegen zijn volk: ‘Farao, niemand op aarde is zo machtig als jij. Je lijkt op een hoge cederboom, die groter is dan alle andere bomen.
Ooit stond er op de Libanon-bergen zo’n hoge cederboom. Het was een boom met prachtige takken. De boom gaf veel schaduw. En hij was zo hoog dat hij tot in de wolken kwam.
4Op de plek waar de cederboom stond, was veel water onder de grond. Er stroomden brede rivieren naar de boom. Daardoor kon de boom goed groeien. Ook naar de andere bomen in het veld stroomden rivieren, maar die waren smaller.
5Zo werd de cederboom de hoogste van alle bomen in het veld. Zijn takken werden lang en sterk. 6Vogels bouwden hun nesten tussen zijn takken. Onder de boom kregen dieren hun jongen. En in de schaduw van de boom woonden veel volken.
De cederboom is de allermooiste boom
7Omdat de wortels van de boom zo veel water kregen, was de boom mooi en groot geworden. Hij had lange takken gekregen. 8Zelfs in de tuin van God was er geen enkele boom zo mooi en zo groot. Geen enkele boom had zulke lange takken.
9Ik, de Heer, had de cederboom zo mooi gemaakt en hem zulke sterke takken gegeven. En alle bomen in Eden, in de tuin van God, waren jaloers op hem.
De cederboom wordt omgehakt
10-11De cederboom werd zo hoog dat hij tot in de wolken kwam. Maar daardoor werd hij erg trots. Daarom heb ik de boom weggedaan. Ik gaf hem aan de machtigste heerser van de wereld. En die heeft de boom gestraft voor zijn trots.
12Andere volken, de wreedste volken van de wereld, hebben de boom omgehakt. Ze hebben hem neergegooid op de bergen. Zijn takken braken af, en die kwamen in de dalen terecht, en langs de rivieren. Alle volken gingen weg bij de boom en lieten hem liggen. 13Vogels maakten hun nesten in de omgevallen boom, en dieren verborgen zich tussen zijn takken.
Nooit meer wordt een boom zo hoog
14Vanaf nu zal geen enkele boom meer zo hoog worden als die cederboom. Ook niet als hij heel veel water krijgt. Geen enkele boom zal ooit nog met zijn takken tot in de wolken komen. En geen enkele boom zal nog proberen om hoger te worden dan alle andere bomen.
Alle bomen zullen op een dag sterven. Dan gaan ze naar het land van de dood, net als de mensen.
De cederboom in het land van de dood
15Op de dag dat de cederboom stierf, ging hij naar het land van de dood. Op die dag liet ik, de Heer, het water onder de grond rouwen om de dood van de cederboom. Daarom hield het water op met stromen. Ook de rivieren stroomden niet meer. Ik liet het overal donker worden op de Libanon-bergen. En alle bomen in het veld verdorden.
16Toen ik de cederboom liet neerstorten in het land van de dood, maakte dat een geweldig lawaai. Alle volken op aarde schrokken ervan.
In het land van de dood waren ook de bomen uit Eden. En ook de mooiste bomen van de Libanon-bergen waren daar, de bomen die veel water gekregen hadden. Toen de cederboom naar het land van de dood ging, was dat voor hen een troost. 17Want nu was er met de cederboom hetzelfde gebeurd als met hen. Ook alle volken die gedood waren in de strijd, waren in het land van de dood. Net als de volken die de cederboom hadden geholpen, en die in zijn schaduw hadden gezeten.
De cederboom is de farao
18Luister, farao. Die cederboom, dat ben jij! Want niemand is zo machtig en zo groot als jij. Maar net als de bomen van Eden zul je in het land van de dood terechtkomen. Daar zul je liggen tussen de mensen waar niemand respect voor heeft, en tussen de mensen die gedood zijn in de strijd. Jouw hele volk zal daar terechtkomen. Dat heb ik, de Heer, besloten.’’