Een deel van de offers is voor de Levieten
1-2De Levieten mogen werken als priester voor de Heer. Dat heeft hij hun beloofd. Zij kunnen leven van een deel van de offers die aan de Heer gebracht worden. De Levieten bezitten namelijk geen eigen grond, zoals de andere Israëlieten.
3Als jullie een koe, een schaap of een geit offeren, is een deel daarvan voor de Levieten bestemd. Zij krijgen van elk dier het schouderstuk, de wangen en de maag.
4Jullie moeten ook het beste deel van jullie graan, wijn en olie aan de Levieten geven. En ook de beste wol van jullie schapen en geiten. 5Want de Levieten zijn uitgekozen door de Heer, jullie God. Zij en hun nakomelingen mogen voor altijd als priester voor hem werken.
6Niet alle Levieten zullen wonen op de plaats die de Heer zal uitkiezen. Stel dat een Leviet zijn eigen stad wil verlaten om naar die plaats te gaan, en daar als priester wil werken voor de Heer. Dan mag dat. 7Hij mag dan meedoen met het werk van de andere Levieten. 8En hij krijgt dan net zo veel van de offers als zij. Ook als hij al een grote erfenis heeft van zijn familie.
Doe niet mee met andere volken
9Straks komen jullie in het land dat de Heer, je God, aan jullie zal geven. Daar wonen volken die afschuwelijke dingen doen. Volg hun voorbeeld niet!
10Niemand mag zijn eigen zoon of dochter als offer verbranden. En niemand mag de toekomst voorspellen. Er mogen dus straks in jullie land geen waarzeggers of tovenaars zijn. 11En ook geen mensen die de geesten van doden om raad vragen. 12Want dat vindt de Heer afschuwelijk. Dat is ook de reden dat hij die volken uit het land zal wegjagen.
13Jullie moeten met je hele hart trouw zijn aan de Heer, jullie God.
Er zullen goede profeten komen
14De Heer wil dus niet dat je luistert naar mensen die de toekomst voorspellen, zoals de andere volken doen. 15In plaats daarvan zal de Heer profeten voor jullie uitkiezen uit jullie eigen volk, profeten zoals ik. Naar die profeten moeten jullie luisteren!
16Jullie hebben daar trouwens zelf om gevraagd! Want toen jullie bij de berg Horeb waren, zeiden jullie: ‘We zijn bang dat we zullen sterven. We willen de stem van de Heer niet langer horen. We durven niet meer te kijken naar dat grote vuur.’
17En toen heeft de Heer tegen mij gezegd: ‘Ze hebben gelijk. 18Ik zal zorgen dat er bij hen profeten komen, profeten zoals jij. Ik zal tegen die profeten zeggen wat er gaat gebeuren. Zij zullen mijn woorden doorgeven aan het volk. 19En als iemand niet naar die woorden luistert, zal ik hem straffen!
20Maar stel dat een profeet zegt dat hij namens mij spreekt, terwijl dat niet zo is. Of stel dat hij namens een andere god spreekt. Dan moet die profeet gedood worden.’
21Misschien denken jullie: Hoe weten we of een profeet namens de Heer spreekt? 22Dat weet je als de woorden van een profeet ook echt uitkomen. Als dat niet gebeurt, dan weet je dat de profeet niet namens de Heer gesproken heeft. Voor de boodschap van zo’n profeet hoef je niet bang te zijn.’