Absalom mag weer thuiskomen
Joab stuurt een vrouw naar David
1David wilde Absalom gevangennemen. Joab, de zoon van Seruja, wist dat. 2Daarom liet hij een wijze vrouw uit Tekoa komen. Hij zei tegen haar: ‘Doe alsof je verdrietig bent. Trek rouwkleren aan en doe niets aan je uiterlijk. Doe alsof je al jaren verdriet hebt om je overleden man. 3Ga dan naar de koning. Ik zal je precies zeggen wat je hem moet vertellen.’
De vrouw vertelt dat ze in gevaar is
4De vrouw uit Tekoa ging naar koning David. Ze knielde en maakte een diepe buiging. Toen zei ze: ‘Koning, help mij alstublieft!’ 5David vroeg wat er was, en ze vertelde: ‘Koning, mijn man is gestorven. Ik ben dus weduwe. 6En eerst had ik nog twee zonen. Maar toen zij op het land aan het werk waren, kregen ze ruzie. Er was niemand om ze uit elkaar te halen. En toen sloeg mijn ene zoon mijn andere zoon dood.
7Ik heb dus nog maar één zoon. Maar de hele familie wil hem bij me weghalen. Ze zeggen dat ze hem zullen doden, omdat hij zijn broer gedood heeft. Maar dan heb ik helemaal geen zoon meer. Dan is er niemand die later voor het bezit van mijn familie kan zorgen. En dan kan er ook niemand meer voor mij zorgen.’
David belooft dat hij haar zal beschermen
8Toen zei David: ‘Ga maar naar huis. Ik zal zorgen dat het goed komt.’
9‘Maar koning!’ riep de vrouw. ‘Ik ben nog steeds bang. Want u zullen de mensen niets kwalijk nemen als mijn zoon blijft leven. Maar mij wel. Ze zullen mij daar de schuld van geven.’ 10Toen zei David: ‘Als iemand het niet eens is met mijn besluit, stuur hem dan naar mij. Dan zorg ik ervoor dat hij je niet meer lastigvalt.’
11De vrouw zei: ‘Wilt u dat plechtig beloven? Dan weet ik zeker dat er niets kan gebeuren. Dan weet ik zeker dat mijn zoon niet gedood zal worden.’ Toen zei David: ‘Zo zeker als de Heer leeft: ik zal ervoor zorgen dat je zoon met geen vinger aangeraakt wordt!’
De vrouw stelt een vraag aan David
12Toen zei de vrouw: ‘Koning, mag ik nog één vraag stellen?’ ‘Natuurlijk,’ zei David. 13De vrouw zei: ‘Waarom behandelt u het volk van God anders dan mij? Waarom mag uw eigen zoon niet bij u terugkomen? Want u bedoelde net toch dat het verkeerd is om je eigen familie als vijand te behandelen? 14Uw ene zoon is dood, die kunt u niet meer terughalen. Maar uw andere zoon is gevlucht. God zou er alles voor doen om een gevluchte zoon weer terug te halen!
15-16Ik ben bij u gekomen omdat de mensen mij bang gemaakt hebben. Ik dacht: Laat ik de koning om hulp vragen. Hij zal wel naar me luisteren. Misschien doet hij wat ik hem vraag. Hij zal ervoor zorgen dat mijn zoon en ik veilig zijn, en dat we niet weggestuurd worden uit Israël. 17Ik wist dat u me gerust zou stellen. Want u bent zo wijs als een engel van God, u neemt altijd de juiste beslissing. Ik hoop dat de Heer u zal steunen.’
David begrijpt dat Joab erachter zit
18Toen zei David: ‘Nu wil ik jou iets vragen. En ik wil dat je mij een eerlijk antwoord geeft.’ ‘Wat wilt u weten, koning?’ vroeg de vrouw.
19-20David zei: ‘Heeft Joab je gestuurd?’ De vrouw antwoordde: ‘Koning, zo zeker als u leeft: u hebt helemaal gelijk. U bent zo wijs als een engel van God, u begrijpt altijd alles. Ja, Joab heeft me gestuurd. Hij heeft precies gezegd wat ik u moest vertellen. Zodat u niet meer boos zou zijn op uw zoon Absalom.’
David laat Absalom terugkomen
21David liet Joab bij zich komen en zei: ‘Goed dan, Joab. Je kunt Absalom terughalen. Dat vind ik goed.’ 22Joab knielde en maakte een diepe buiging. Hij zei: ‘Koning, dank u wel. Nu weet ik dat u goed voor me bent. Want u wilt doen wat ik u vraag.’
23Joab ging dus naar de stad Gesur en haalde Absalom terug naar Jeruzalem. 24Maar David zei dat Absalom meteen naar zijn eigen huis moest gaan. Hij wilde niet dat Absalom bij hem kwam. Absalom ging dus terug naar zijn eigen huis en kreeg zijn vader niet te zien.
Absalom is een knappe man
25In heel Israël was er niemand zo knap als Absalom. Alles aan hem was volmaakt. 26Hij had heel lang haar. Elk jaar knipte hij het af en liet hij het wegen. Het haar woog dan ruim 2 kilo volgens het officiële gewicht.
27Absalom kreeg drie zonen en een dochter. Zijn dochter heette Tamar, en ze werd een mooie vrouw.
Absalom steekt Joabs akker in brand
28Toen Absalom twee jaar in Jeruzalem woonde, had hij David nog steeds niet gezien. 29Daarom wilde hij Joab naar David sturen. Absalom riep Joab bij zich. Maar Joab wilde niet komen. Ook niet toen Absalom het nog een keer vroeg.
30Toen zei Absalom tegen zijn dienaren: ‘Zien jullie de akker van Joab, naast die van mij? Die akker met koren? Ga erheen en steek het koren in brand.’ Zo gebeurde het. De dienaren staken de akker van Joab in brand.
Absalom mag bij David komen
31Toen ging Joab naar Absalom en vroeg: ‘Waarom hebben uw dienaren mijn akker in brand gestoken?’ 32Absalom antwoordde: ‘Ik had u gevraagd om bij mij te komen. Ik wilde u naar de koning sturen. Want ik wil weten waarom hij me naar Jeruzalem teruggehaald heeft. Ik wil nu de koning zien. Anders had ik beter in Gesur kunnen blijven. Als de koning vindt dat ik een fout gemaakt heb, dan moet hij me maar doden.’
33Joab ging naar koning David en vertelde hem wat Absalom gezegd had. Toen liet David Absalom bij zich komen. Absalom knielde en maakte een diepe buiging voor David. En David omhelsde Absalom.