David slaapt met Batseba
David stuurt zijn leger naar Rabba
1Het was lente geworden, de tijd dat koningen oorlog voeren. David wilde de Ammonieten verslaan en hun stad Rabba veroveren. Hij stuurde zijn leger op weg, onder leiding van Joab. Maar David bleef zelf in Jeruzalem.
David ziet Batseba
2-4Op een dag had David ’s middags geslapen. Toen hij opstond, ging hij naar het dak van zijn paleis. Daar liep hij wat heen en weer. Toen hij naar beneden keek, zag hij een heel mooie vrouw. Ze nam net een bad, omdat ze pas ongesteld geweest was.
David vroeg wie de vrouw was. Zijn dienaren zeiden: ‘Dat is Batseba, de dochter van Eliam. Ze is getrouwd met de Hethiet Uria.’ David liet haar bij zich komen en hij sliep met haar. Daarna ging Batseba terug naar huis.
Batseba is zwanger
5Korte tijd later merkte Batseba dat ze zwanger was. Dat liet ze aan David weten. 6Toen stuurde David aan Joab het volgende bericht: ‘Stuur Uria terug naar Jeruzalem.’ Dat deed Joab.
7Toen Uria bij David kwam, vroeg David hoe het met Joab en het leger was. En hij wilde weten of de strijd goed ging. 8Daarna zei David: ‘Ga naar huis en rust uit bij je vrouw.’ Toen Uria het paleis uit ging, kreeg hij een cadeau mee van David.
Uria slaapt niet bij Batseba
9Maar Uria ging niet naar huis. Hij bleef slapen bij de ingang van het paleis. Daar sliepen alle dienaren van David.
10David hoorde dat Uria niet naar huis gegaan was, en hij vroeg: ‘Waarom ben je niet naar huis gegaan? Was je niet moe van de lange reis?’ 11Uria antwoordde: ‘De heilige kist van de Heer staat in een tent, en Joab en zijn soldaten slapen buiten. Dan kan ik toch niet naar huis gaan om te eten en te drinken? En om te slapen met mijn vrouw? Dat zou ik nooit doen, zo zeker als u leeft!’ 12Toen zei David: ‘Blijf ook vandaag nog hier. Morgen laat ik je teruggaan.’ Daarom bleef Uria die dag nog in Jeruzalem.
De volgende dag 13nodigde David hem uit voor een maaltijd. Hij zorgde ervoor dat Uria dronken werd. Maar weer ging Uria ’s avonds niet naar huis. Ook nu bleef hij slapen bij de ingang van het paleis, waar Davids dienaren sliepen.
David zorgt dat Uria gedood wordt
14De volgende ochtend schreef David een brief aan Joab. Hij gaf de brief mee aan Uria. 15In de brief stond: ‘Zet Uria op de plaats waar het hardst gevochten wordt. Zeg dan tegen de andere soldaten dat ze zich moeten terugtrekken. Dan zal Uria gewond raken en sterven.’
16Toen Joab de stad aanviel, liet hij Uria vooraan vechten. Want Joab wist dat de Ammonieten daar hun beste soldaten hadden. 17De Ammonieten vielen Joab en zijn leger aan. Sommige soldaten van David werden gedood. Ook Uria werd gedood.
Joab vertelt David het slechte nieuws
18-19Joab zei tegen één van zijn dienaren: ‘Ik wil dat jij naar koning David gaat. Je moet hem alles over de strijd vertellen.
20Misschien wordt koning David boos en zegt hij: ‘Waarom zijn jullie zo dicht bij de stad gaan vechten? Jullie wisten toch dat ze vanaf de muur konden schieten? 21Zijn jullie soms vergeten hoe Abimelech, de zoon van Jerubbeset, gestorven is? Hij stierf in Tebes, door een steen. Die had een vrouw vanaf de stadsmuur op zijn hoofd gegooid. Ik begrijp dus niet waarom jullie zo dicht bij de stadsmuur zijn gaan vechten.’
Als koning David dat zegt, moet je hem vertellen dat ook Uria gedood is.’
David wordt niet boos op Joab
22De dienaar van Joab ging naar David toe, om hem te vertellen wat Joab gezegd had. 23Hij zei tegen David: ‘Koning, onze vijanden waren sterker dan wij. Daarom konden ze ons aanvallen. Wij konden ze wel terugdringen tot vlak bij de stadspoort. 24Maar toen begonnen ze op ons te schieten vanaf de muur, met pijl en boog. Sommige van uw soldaten werden gedood. Ook Uria is gedood.’
25David liet de dienaar tegen Joab zeggen: ‘Er gaan altijd mensen dood in een oorlog. Daar kun je niets aan doen. Blijf moedig! Val opnieuw aan en verwoest de hele stad.’
Batseba wordt Davids vrouw
26Batseba, de vrouw van Uria, hoorde dat haar man gedood was. Ze had veel verdriet. 27Na de verplichte tijd van rouw liet David haar bij zich in zijn paleis komen. Batseba werd zijn vrouw, en ze kregen een zoon.
Maar de Heer vond het slecht wat David gedaan had.