Saul redt de stad Jabes
Koning Nachas omsingelt Jabes
1Nachas was de koning van de Ammonieten. Hij omsingelde met zijn leger de stad Jabes in Gilead. De inwoners van Jabes wilden met hem onderhandelen. Ze zeiden: ‘Als u vrede met ons sluit, dan zullen wij doen wat u wilt.’
2De koning zei: ‘Ik wil wel vrede met jullie sluiten, maar op één voorwaarde. Ik wil bij iedereen het rechteroog uitsteken. Zo zal ik laten zien dat het volk van Israël niets waard is.’
3De leiders van Jabes zeiden: ‘Geef ons zeven dagen de tijd. Dan gaan we overal in Israël op zoek naar hulp. Misschien lukt het ons niet om in die tijd hulp te vinden. In dat geval zullen we ons aan u overgeven.’
De inwoners van Jabes zoeken hulp
4De inwoners van Jabes zochten ook hulp in Gibea, de stad waar Saul woonde. Toen ze daar vertelden wat koning Nachas wilde, begon iedereen te schreeuwen en te huilen.
5Op dat moment kwam Saul met twee ossen van het land. Hij vroeg: ‘Waarom huilt iedereen?’ Ze vertelden hem het verhaal van de inwoners van Jabes. 6Toen kwam de geest van God in Saul, en Saul werd woedend.
7Hij pakte zijn ossen en sneed ze in stukken. Hij gaf die stukken aan de mensen uit Jabes mee. Zij moesten die overal in het land laten zien. En ze moesten zeggen: ‘Iedereen moet met Saul en Samuel meegaan om te vechten. Anders gebeurt dit ook met jullie ossen.’
Alle Israëlieten schrokken hiervan. Daarom ging iedereen mee 8naar de stad Bezek. Daar telde Saul hoeveel soldaten er waren. Er waren 300.000 mannen uit Israël en 30.000 mannen uit Juda.
Saul redt de inwoners van Jabes
9De inwoners van Jabes werden teruggestuurd naar hun stad, met het volgende bericht: ‘Morgenmiddag zullen jullie gered worden.’ De inwoners van Jabes werden blij toen ze dat hoorden. 10Ze gingen naar koning Nachas en zeiden: ‘Morgen zullen we ons aan u overgeven. Dan mag u met ons doen wat u wilt.’
11De volgende dag verdeelde Saul het leger in drie groepen. Vroeg in de ochtend gingen ze naar het legerkamp van de Ammonieten om tegen hen te vechten. Ze vochten door tot de middag. De Ammonieten die in leven bleven, werden weggejaagd. Iedereen werd een andere kant op gejaagd, ver bij elkaar vandaan.
12Aan het eind van de strijd zeiden de Israëlieten tegen Samuel: ‘Welke mannen vonden dat Saul geen koning kon zijn? Stuur hen naar ons toe, dan zullen wij hen doden!’ 13Maar Saul zei: ‘Vandaag wordt er niemand meer gedood. Want vandaag heeft de Heer het volk van Israël gered.’
Saul wordt koning
14Samuel zei tegen het volk: ‘Ga allemaal naar de stad Gilgal. Dan zullen we Saul daar koning maken.’ 15Iedereen ging naar Gilgal. Bij de tempel van de Heer maakten ze Saul koning. Daarna brachten ze offers om de Heer te danken. En ze vierden een groot feest.