Jerobeam wordt gestraft
Jerobeams zoon Abia wordt ziek
1In die tijd werd Abia, de zoon van Jerobeam, ziek. 2-3Jerobeam zei tegen zijn vrouw: ‘Sta op en trek andere kleren aan. Zorg dat de mensen je niet herkennen als mijn vrouw. Neem tien broden mee, een paar koeken en een pot honing. Ga dan naar de stad Silo, naar de profeet Achia. Hij heeft vroeger tegen mij gezegd dat ik koning zou worden van het volk. Hij kan je vertellen hoe het verder zal gaan met onze zoon.’
Jerobeams vrouw gaat naar Achia
4De vrouw van Jerobeam deed wat haar man gezegd had. Ze ging naar Silo. Daar kwam ze bij het huis van de profeet Achia.
Achia was al erg oud, en hij kon niet meer zien. 5De Heer had tegen hem gezegd: ‘De vrouw van Jerobeam komt je iets vragen over haar zieke zoon. Ze heeft kleren aan waarmee ze niet herkend wil worden.’ En de Heer zei tegen Achia wat hij tegen de vrouw van Jerobeam moest zeggen.
Achia voorspelt wat er gaat gebeuren
6Toen Achia de vrouw bij de deur hoorde aankomen, zei hij: ‘Kom binnen, vrouw van Jerobeam! Waarom wilt u niet herkend worden?
Ik heb een slecht bericht voor u. 7U moet naar Jerobeam teruggaan en tegen hem zeggen: ‘Dit zegt de Heer, de God van Israël: ‘Jerobeam, ik heb jou uitgekozen uit het volk. Ik heb jou koning van Israël gemaakt. 8Ik heb ervoor gezorgd dat jij hier koning bent in plaats van één van Davids zonen. Maar jij bent niet zo gehoorzaam als mijn dienaar David. David deed wat ik wilde. Hij hield zich aan mijn wetten, met zijn hele hart. 9Maar jij bent je eigen weg gegaan, je deed meer kwaad dan alle vroegere koningen. Je hebt beelden van andere goden gemaakt, en die ben je gaan vereren. Daarmee heb je mij beledigd, je bent mij ontrouw geworden.
10Daarom zal ik ongeluk brengen in jouw familie. Alle mannen in je familie zal ik doden, iedereen, jong en oud. Ik zal je familie wegdoen als afval. Er zal niemand meer overblijven. 11De mannen die in de stad sterven, zullen opgegeten worden door de honden. En de mannen die buiten op het veld sterven, zullen opgegeten worden door de vogels.’
Dat heeft de Heer gezegd.’’
Achia stuurt Jerobeams vrouw naar huis
12Verder zei Achia: ‘U moet nu teruggaan naar huis. Zodra u thuiskomt, zal uw zoon sterven. 13Het hele volk van Israël zal om hem rouwen, en ze zullen hem begraven. Hij is de enige van de hele familie van Jerobeam die een graf zal krijgen. Want hij is de enige in wie de Heer, de God van Israël, nog iets goeds ziet.
14Vandaag nog zal de Heer iemand anders koning maken. En die nieuwe koning zal de hele familie van Jerobeam doden.
15De Heer zal de Israëlieten streng straffen. Hij zal hen wegsturen uit dit goede land, het land dat hij aan hun voorouders gegeven heeft. Hij zal hen wegjagen tot voorbij de rivier de Eufraat. Want ze hebben de godin Asjera vereerd. En daarmee hebben ze de Heer beledigd.
16De Heer zal de Israëlieten in de steek laten. Want Jerobeam is de Heer ontrouw geworden, en daardoor zijn de Israëlieten ook ontrouw geworden.’
De zoon van Jerobeam sterft
17Toen vertrok de vrouw van Jerobeam. Ze ging terug naar de stad Tirsa. Zodra ze thuiskwam, stierf haar zoon. 18De jongen werd begraven, en het hele volk van Israël rouwde om hem. Precies zoals de profeet Achia namens de Heer gezegd had.
De dood van Jerobeam
19Er is nog meer te vertellen over de tijd dat Jerobeam koning was, en over de oorlogen die hij gevoerd heeft. Dat is allemaal opgeschreven in de boeken over de koningen van Israël.
20Jerobeam was 22 jaar koning. Toen stierf hij. Zijn zoon Nadab volgde hem op.
Rechabeam is koning van het zuiden
Rechabeam is koning van Juda
21Rechabeam, de zoon van Salomo, was in die tijd koning van het land Juda. Hij was 41 jaar oud toen hij koning werd. Hij regeerde zeventien jaar vanuit Jeruzalem, de stad die de Heer uit alle steden in Israël als woonplaats uitgekozen had.
Rechabeams moeder heette Naäma. Ze kwam uit het land Ammon.
Het volk doet kwaad
22Het volk van Juda deed dingen die de Heer slecht vond. Met hun slechte gedrag maakten ze de Heer boos. Ze maakten hem nog bozer dan hun voorouders gedaan hadden.
23Net als hun voorouders bouwden ze overal offerplaatsen, op elke heuvel en onder iedere groene boom. Daar zetten ze heilige palen en heilige stenen neer. 24Overal in het land werkten mensen bij de offerplaatsen.
Het volk deed net zulke afschuwelijke dingen als de volken die de Heer vroeger uit het land weggejaagd had.
Farao Sisak verovert Jeruzalem
25Toen Rechabeam vijf jaar koning was, viel farao Sisak met zijn leger Jeruzalem aan. 26Hij roofde alle heilige voorwerpen uit de tempel en alle kostbare spullen uit het paleis. Ook nam hij alle gouden schilden mee die Salomo had laten maken.
27Toen liet koning Rechabeam nieuwe schilden maken van brons. Hij gaf ze aan de soldaten die het paleis bewaakten. 28Steeds als de koning naar de tempel kwam, namen de soldaten de schilden mee naar de tempel. En daarna brachten ze de schilden weer naar het paleis.
De dood van Rechabeam
29Alle andere verhalen over Rechabeam staan opgeschreven in de boeken over de koningen van Juda.
30Er was voortdurend oorlog tussen Rechabeam en Jerobeam.
31Toen Rechabeam stierf, werd hij bij zijn voorouders begraven in het oude deel van Jeruzalem. Zijn moeder heette Naäma, en ze kwam uit het land Ammon. Zijn zoon Abiam volgde hem op.