David maakt een tent voor de heilige kist
1David liet voor zichzelf een paleis bouwen in het oude deel van Jeruzalem. En hij liet een tent neerzetten voor de heilige kist van God. 2Toen zei David: ‘Alleen de Levieten mogen de heilige kist van de Heer dragen. En zij zijn ook de enigen die de Heer bij de heilige kist mogen dienen. Want de Heer heeft de Levieten daarvoor uitgekozen.’
3-4Daarna liet David alle Israëlieten naar Jeruzalem komen.
De Levieten dragen de heilige kist
Toen riep David de nakomelingen van Aäron en de andere Levieten bij zich. Zij moesten de heilige kist van de Heer naar de tent brengen die David neergezet had.
5Die Levieten waren: 120 mensen uit de familie van Kehat, onder leiding van Uriël, 6220 mensen uit de familie van Merari, onder leiding van Asaja, 7130 mensen uit de familie van Gerson, onder leiding van Joël, 8tweehonderd mensen uit de familie van Elisafan, onder leiding van Semaja, 9tachtig mensen uit de familie van Chebron, onder leiding van Eliël, 10en 112 mensen uit de familie van Uzziël, onder leiding van Amminadab.
11Toen riep David de priesters Sadok en Abjatar en de Levieten Uriël, Asaja, Joël, Semaja, Eliël en Amminadab bij zich. 12Hij zei: ‘Jullie zijn de leiders van de families van de Levieten. Jullie moeten je voorbereiden, precies volgens de regels van de Heer. En jullie familieleden ook. Pas daarna mogen jullie de heilige kist van de Heer, de God van Israël, naar de plaats brengen die ik klaargemaakt heb. 13We hebben al eerder geprobeerd de heilige kist naar Jeruzalem te brengen. Maar we hebben ons niet aan de regels van de Heer gehouden, want jullie waren er niet bij. Daarom heeft de Heer ons toen gestraft.’
14Toen bereidden de priesters en de Levieten zich voor om de heilige kist van de Heer, de God van Israël, naar de tent te brengen. 15Daarna droegen de Levieten de heilige kist met draagstokken op hun schouders. Dat moest volgens de regels van de Heer, die Mozes aan de Israëlieten gegeven had.
De Levieten maken muziek
16De leiders van de Levieten moesten van David uit hun families ook zangers uitkiezen. Die moesten met luide stem vrolijke liederen zingen, en muziek maken met harpen en andere instrumenten.
17Dit waren de belangrijkste zangers: Heman, de zoon van Joël, Asaf, de zoon van Berechja, en Etan, de zoon van Kusajahu, uit de familie van Merari. Die zangers waren allemaal familie van elkaar.
18Andere zangers waren: Zecharja, Ben, Jaäziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäseja, Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, en Obed-Edom en Jeïël, de bewakers van de poorten. Die zangers waren ook familie van Heman, Asaf en Etan.
19De zangers Heman, Asaf en Etan maakten muziek met koperen bekkens. 20Zecharja, Aziël, Semiramot, Jechiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja speelden op harpen met hoge tonen. 21En Mattitja, Elifelehu, Miknejahu, Obed-Edom, Jeïël en Azazjahu speelden op harpen met lage tonen.
Andere taken voor de Levieten
22Kenanja was één van de leiders van de Levieten. Hij zorgde ervoor dat de heilige kist op de juiste manier gedragen werd. Want hij wist hoe dat moest. 23-24Berechja en Elkana moesten de heilige kist bewaken, samen met Obed-Edom en Jechia. De priesters Sebanja, Josafat, Netanel, Amasai, Zecharja, Benaja en Eliëzer liepen voor de heilige kist van God uit. Zij bliezen op trompetten.
David gaat de heilige kist ophalen
25Toen ging David op weg, samen met zijn legerleiders en de belangrijkste mannen van Israël. Ze gingen de heilige kist met de wet van de Heer feestelijk ophalen uit het huis van Obed-Edom. 26God hielp de Levieten bij het dragen van de heilige kist. Daarom offerden de Levieten zeven stieren en zeven rammen.
27David had een linnen jas aan. Ook alle Levieten hadden een linnen jas aan: de mannen die de kist droegen, de zangers, en Kenanja, die de leiding had. David had ook nog een linnen priesterhemd aan.
De heilige kist komt in Jeruzalem
28-29Zo kwam de heilige kist met de wet van de Heer in het oude deel van Jeruzalem. Alle Israëlieten juichten, en ze speelden op trompetten, harpen en andere instrumenten. Op dat moment stond Davids vrouw Michal, de dochter van Saul, bij het raam. Ze zag David dansen en springen. Toen had ze geen respect meer voor hem.