Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
12 april 2019

Vertrekken en thuiskomen: migranten in de Bijbel

Of het nu om vluchtelingen, avonturiers, gelukszoekers of veroveraars gaat: migratie is van alle tijden. Nu, maar niet minder in de Oudheid. ‘Van heinde en verre’ is dit jaar het thema van de Week van de Klassieken. Ook in de Bijbel zijn mensen telkens op reis, in beweging. Dat begint al in de eerste hoofdstukken, als Adam en Eva uit het paradijs verdreven worden. En het gaat door tot de laatste bladzijde, waar we lezen over thuiskomen in een nieuwe wereld. 

In de vele Bijbelverhalen over erop uittrekken en ergens thuis komen, vinden we steeds de spanning tussen zelf vreemdeling zijn en de ander als vreemdeling zien (of juist leren om dat niet te doen!). 

Wie is een vreemdeling?

Om Bijbelteksten over migratie en vreemdelingen goed te begrijpen, helpt het om iets te weten van de situatie van toen. In het Hebreeuws staat er dan vaak het woord geer (meervoud geriem). Dat beschrijft iemand die ergens woont zonder een eigen stukje grond te hebben. Van dit soort vreemdelingen – we zouden hen migranten noemen – waren er destijds veel. Ze waren voor hongersnood of oorlog gevlucht, zoals Elimelech en Noömi (Ruth 1:1-2) of de Judeeërs in 2 Koningen 25:26. Of het waren krijgsgevangenen, die op het land of bij bouwprojecten aan het werk werden gezet (bijvoorbeeld in Jozua 9:16-27). ‘Tijdelijk’ en ‘onzeker’ zijn kernwoorden voor het leven van zo’n vreemdeling. Vreemdelingen in de zin van geriem worden vaak genoemd in de wetten van Mozes. In dat opzicht zijn die wetten uniek. Ook andere Oud-oosterse wetsteksten roepen op om kwetsbare mensen te beschermen. Maar alleen in de wetten van Israël worden vreemdelingen genoemd als een groep die bijzondere bescherming verdient. God vindt hen net zo belangrijk als weduwen en kinderen zonder vader. Die bijzondere manier om naar vreemdelingen te kijken heeft alles te maken met de ervaring van het volk Israël. Op het moment dat ze volgens het verhaal de wetten van God ontvangen, zijn ze zelf net ontsnapt uit een situatie als geriem, waarbij ze door de Egyptenaren uitgebuit en mishandeld werden.

U bent zelf een vreemdeling geweest

Maar het vreemdeling-zijn zit al veel langer in hun DNA. Abraham, de stamvader van de Israëlieten, wordt door God geroepen om zijn eigen land te verlaten en in Kanaän te gaan wonen (Genesis 15). Ook Abrahams kleinzoon Jakob weet wat het is om kwetsbaar aan de rand van de maatschappij te leven (Genesis 34:30). En uiteindelijk belanden de nakomelingen van Abraham dus in Egypte, waar ze eerst warm ontvangen worden, maar later tot rechteloze slaven worden gemaakt (Exodus 1:8-14). Hun overkomt wat migranten op alle plaatsen en in alle tijden steeds weer is overkomen: de oorspronkelijke inwoners zien hen als bedreiging en proberen hen op alle mogelijke manieren klein te houden. Omdat de Israëlieten in de minderheid zijn, kunnen ze zichzelf niet verdedigen. En is er niemand die het voor hen opneemt. In de wetten van Mozes klinkt daarom steeds weer de oproep om vreemdelingen welkom te heten en goed te behandelen (bijvoorbeeld in Deuteronomium 10:19). Vreemdelingen die volgens de wetten van Israël leven, worden ook door die wetten beschermd. Een mooi voorbeeld is Ruth, die haar Moabitische afkomst inruilt voor een nieuw bestaan in Israël (Ruth 1:16). 

Net als bij teksten over rechtspraak en bij wetten over de omgang met arme mensen, gaat het bij teksten over vreemdelingen niet alleen om het naleven van regels, maar om een houding. De Israëlieten zijn zelf vreemdelingen geweest. Ze weten dus heel goed hoe het is om nergens bij te horen en uitgebuit te worden. Dat besef moet ervoor zorgen dat ze met andere ogen gaan kijken naar de migranten die nu bij hen wonen. Leviticus 19:33-34 gaat hierin heel ver: ‘Jullie mogen mensen die als vreemdelingen in jullie land wonen, niet onderdrukken. Behandel hen alsof ze Israëlieten zijn. Houd evenveel van hen als van jezelf. Want jullie zijn zelf ook vreemdelingen geweest, toen jullie in Egypte waren. Ik ben de Heer, jullie God.’

Eenheid in Christus

In het Oude Testament wordt het verschil tussen Israël en mensen uit andere volken dus vaak al overbrugd. In het Nieuwe Testament gaat dat nog verder. Jezus gaat regelmatig om met mensen uit andere volken en reist door streken waar veel buitenlanders woonden (zie bijvoorbeeld Marcus 5:1-20). Soms zijn buitenlanders zelfs een voorbeeld voor een groot geloof of gedragen ze zich zoals dat volgens de wetten van Mozes zou moeten (Matteüs 8:5-13; Lucas 10:25-37). En volgens Matteüs 25:31-46 herken je volgelingen van Jezus onder andere aan het feit dat ze vreemdelingen in huis nemen. Volgens Paulus vallen door het geloof in Christus verschillen tussen volken weg. Wie in Christus gelooft, hoort er helemaal bij: ‘Jullie zijn nu nieuwe mensen. En nieuwe mensen zijn niet langer Joden of niet-Joden. Ze zijn ook niet langer slaven of vrije mensen. Ze zijn christenen! Christus is in jullie allemaal aanwezig, daarom zijn verschillen nu niet belangrijk meer’ (Kolossenzen 3:11). En andersom zijn juist alle christenen een soort migranten, omdat hun echte thuis niet op aarde, maar in de hemel is (1 Petrus 1:17, 2:11-12). 

Wie ‘ja’ zegt tegen de God van de Bijbel, zegt daarmee ook ‘ja’ tegen een voortdurende, dagelijkse pelgrimage. Dat heeft gevolgen voor hoe je naar de wereld om je heen kijkt. Het verbindt je met mensen die onvrijwillig op pad zijn gegaan. Het zorgt ook voor een stukje relativering: je eigen ‘huisje, boompje, beestje’, hoe vertrouwd ook, is nog maar een voorproefje van dat echte thuiskomen dat de Bijbel belooft. En ten slotte zit aan die pelgrimage, ondanks alle relativering, ook een opdracht vast. Vrij vertaald naar Jeremia 29:4-7: zet je in voor de bloei van de wereld om je heen, en breng op die manier Gods nieuwe wereld een stukje dichterbij.  

Deze blog is gebaseerd op een thema-artikel uit de Rechte Bijbel. Meer weten over dit onderwerp? Lees dan ook de blogs over Adam en Eva en Jezus als vluchtelingen. Of verdiep je met het boek Uw volk is mijn volk nog verder in het onderwerp. 

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.26.9
Volg ons