Het verhaal van Petrus
Naar Lucas 5:1-11 en Johannes 21:1-19
Het lijkt alweer een eeuwigheid geleden dat ik, aan de oever van ditzelfde meer, voor hem op mijn knieën ben gevallen. We hadden net, op zijn woord, een hele menigte vis binnengehaald, nadat we eerder die nacht tevergeefs hadden gevist. Toen ik al die vissen zag, werd ik bang. Dit konden we niet bevatten, Jakobus, Johannes en ik. Het kon toch niet waar zijn dat wij zoiets in ons hebben, dat wij zo veel opleveren… Voordat ik doorhad wat ik aan het doen was, viel ik voor hem op mijn knieën: ‘Ga weg van mij, want ik ben een zondig mens.’
De woorden die hij dan uitspreekt gaan vanaf die tijd met me mee: ‘Sta op, wees niet bang, vanaf nu ga jij mensen vangen.’ Ik ben steeds beter gaan begrijpen wat hij daarmee bedoelt. Zoals wij die vissen uit de diepte naar boven hebben gehaald, zo heeft hij mij uit de diepte aan het licht gebracht, en zo kunnen wij andere mensen uit de diepten omhoog halen.
En nu is er weer zoiets gebeurd, zo kort nadat onze weg met hem lijkt te zijn doodgelopen. Nog klinkt in mijn oren het kraaien van de haan, nadat ik driemaal heb gezegd dat ik hem niet ken, dat ik zijn leerling niet ben. Ik heb hem niet kunnen volgen op zijn eenzame weg naar de dood.
Toch was het daarmee wonderlijk genoeg niet afgelopen. Met eigen ogen hebben we gezien dat hij weer leeft. Al kan ik het nog niet bevatten.
Wat betekent dat voor mij, voor mijn verdere leven, na mijn verraad? Ook mijn maten weten niet goed hoe het nu verder moet. We kunnen niets anders bedenken dan teruggaan naar Galilea, waar we vandaan komen, en weer gaan doen wat we vroeger deden: vissen.
En net als toen: de hele nacht hebben we gevist, maar we hebben helemaal niks gevangen. Het voelt als een bevestiging dat het allemaal toch op niets is uitgelopen. Wat zijn we nou eigenlijk opgeschoten? De vorige keer was Jezus er, om ons een andere kant te laten zien, de kant waar de overvloed verborgen ligt. Maar als hij inderdaad leeft, waar is hij nu dan? Of wil hij mij toch niet meer kennen, ook al heeft hij zich na zijn dood ook aan mij laten zien?
In de vroege ochtend zien we een man aan de oever staan, die ons toeroept of we iets te eten hebben. Nee, dus. Zegt die man dat we ons net aan de rechterkant moeten uitgooien. Er is iets met hem waardoor we nog doen wat hij zegt ook. En ja hoor, weer gebeurt het: het net zit zo vol vis dat we het nauwelijks kunnen binnenhalen.
Ineens zegt mijn maat: ‘Hij is het!’ Dan zie ik het ook. En wat voel ik me naakt. Natuurlijk heb ik mijn vissershemd wel aan, maar het voelt alsof ik in mijn blootje voor hem sta. Dat kan ik niet verdragen. Ik doe mijn overkleed aan en spring in het water. Alsof ik me daar voor hem kan verbergen.
De anderen leggen met de boot aan. Pas als ik Jezus hoor vragen of we wat vissen kunnen brengen om op het vuurtje te leggen dat hij heeft gemaakt, durf ik op de kant te klimmen. Welke kracht zich ineens van mij meester maakt, weet ik niet, maar in mijn eentje trek ik het overvolle net aan land: 153 vissen! Moet ik soms iets bewijzen, laten zien dat ik echt nog wel iets waard ben?
We eten met hem. Misschien dat het toch weer kan worden zoals eerst.
Na de maaltijd vraagt Jezus mij, tot driemaal toe: ‘Simon, zoon van Johannes, houd jij echt van mij?’ Wat kan ik anders antwoorden dan: ‘U weet dat ik u liefheb.’ Dat hij het mij drie keer vraagt, raakt me, maar ik snap het wel. Heb ik niet pas nog drie keer gezegd dat ik zijn leerling niet was? Drie keer ook geeft hij mij een opdracht, liefkozend bijna: ‘Weid mijn bokjes, wees herder over mijn schaapjes, weid mijn schaapjes.’
Alsof ik dan ineens zelf opsta. Deze maaltijd is het begin van de rest van mijn leven. Mensen vangen, schaapjes hoeden – ik weet wat mij te doen staat. En ik weet nu ook dat deze weg mij soms zal voeren naar plekken waar ik helemaal niet wil zijn. Maar ik kan niet anders, met in mijn oren de laatste woorden die hij tot mij spreekt: ‘Volg mij.’
Guido de Bruin - Verhalenverteller en adviseur identiteit bij Verus, de vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs in Nederland. Dit verhaal is één van dertig Bijbelse monologen van zijn hand die zijn gebundeld in Dicht op de huid Bijbelverhalen meemaken.