Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
14 maart 2018Matthijs de Jong

Fik Meijer en de zoektocht naar de historische Jezus

De historicus Fik Meijer schreef een populair boek over het leven van Jezus: Jezus & de vijfde evangelist. Die vijfde evangelist is de Joodse schrijver Flavius Josephus. Zijn werk is voor Fik Meijer dé bron om Jezus in een historisch decor te plaatsen.

Meijers boek staat flink in de belangstelling. Het is vlot geschreven en lekker leesbaar, maar inhoudelijk is er veel op aan te merken. Waarom blijkt het zo moeilijk om op een goede manier over de historische Jezus te schrijven? Die kwestie staat centraal in deze bijdrage. Ik ga erop in aan de hand van vier vragen:
 
1. Waarom zou je op zoek gaan naar de historische Jezus?
2. Wat zijn de moeilijkheden bij die zoektocht?
3. Waarom stelt Fik Meijers boek mij teleur?
4. Is er iets beters aan te raden op dit terrein? 

Waarom zou je op zoek gaan naar de historische Jezus?
 

Als je tevreden bent met de verhalen over Jezus in de vier evangeliën en geen behoefte hebt om een kijkje achter de schermen te nemen, kun je de zoektocht naar ‘de historische Jezus’ achterwege laten; niemand is verplicht om mee te doen. Toch waren de afgelopen eeuwen veel mensen juist enorm nieuwsgierig naar deze vraag. Ze zagen allerlei verschillen tussen de vier evangeliën. Ze kregen het sterke vermoeden dat de evangelisten alle vier een bepaalde visie op Jezus uitdroegen. En ze begonnen zich af te vragen: hoe zag het publieke optreden van Jezus er uit? Wat voor indruk maakte hij op zijn tijdgenoten? Hoe dachten zijn tegenstanders over hem? Wat is er precies gebeurd in die jaren, voordat de evangelisten de verhalen vastlegden? Zo begon de zoektocht naar de historische Jezus.
 
De vier evangeliën zijn geschreven lang na het leven en werken van Jezus, voor een publiek dat Jezus erkende als de opgestane Heer, en vanuit het geloof dat heel zijn optreden volgens Gods plan is verlopen. Het zijn door-en-door christelijke documenten. Maar zat er niet ook een menselijke kant aan Jezus’ optreden die in de evangeliën onderbelicht blijft: Jezus te midden van zijn Joodse tijdgenoten met hun toenmalige ideeën en verwachtingen?
Behalve nieuwsgierigheid naar de gebeurtenissen achter de latere verhalen, is er misschien ook zoiets als een historische plicht. Er wordt van alles over Jezus gezegd, door gelovigen en ongelovigen. Af en toe verschijnt er weer een boek van iemand die beweert dat Jezus helemaal niet heeft bestaan, maar een verzinsel is, of een mythologische figuur.

Daar kun je natuurlijk je eigen geloofsverhaal tegenover plaatsen. Maar het is in het publieke debat sterker om (daarnaast) een goed historisch verhaal te vertellen: het verhaal over Jezus als historische figuur die we kennen uit meerdere bronnen. Ook als je gelooft wat de Bijbel over hem vertelt, blijft er ruimte voor de historische vraag, om – met de verschillende bronnen in de hand, wikkend en wegend – op zoek te gaan naar het meest plausibele verhaal over de mens Jezus.

Natuurlijk kan de inzet bij die zoektocht heel verschillend zijn. Sommige auteurs proberen zo dicht mogelijk te blijven bij wat de evangeliën ons over Jezus vertellen. Anderen zijn kritischer, en reconstrueren een Jezusbeeld dat verder van de evangeliën af staat. Het veld van onderzoek is divers. Het type onderzoek dat in deze bijdrage centraal staat en waartoe het boek van Fik Meijer behoort, benadert de vraag naar de historische Jezus op dezelfde manier als waarop je Alexander de Grote zou kunnen onderzoeken of Julius Caesar. Een zo goed mogelijke weging van de relevante bronnen vanuit een zo objectief mogelijke vraagstelling. Maar ja, echt objectief is natuurlijk niemand. Dus wat nodig is, is openheid en helderheid over je weging en argumentatie.
 
 
2. Wat zijn de moeilijkheden bij die zoektocht?
 
Eigenlijk zijn we wat betreft de historische Jezus in een gunstige positie. Er zijn veel meer bronnen die – direct of indirect – licht op Jezus’ leven kunnen werpen dan voor de meeste andere personen uit de oudheid. De grootste moeilijkheid is de weging van de verschillende bronnen. Het is ontzettend moeilijk om een juiste beoordeling van die bronnen te maken, en om vervolgens van alle puzzelstukjes een consistent verhaal te maken.
 
De oudste bronnen
De oudste geschriften die naar Jezus verwijzen zijn de brieven van Paulus, een kleine twintig jaar na Jezus’ dood geschreven. Maar over Jezus’ leven en zijn publieke optreden schrijft Paulus bijna niets.

Het oudste evangelie is, zo wordt gedacht, dat van Marcus. Hij schrijft volgens de meeste onderzoekers zo’n 30 tot 40 jaar na Jezus’ dood. De andere evangeliën zijn direct of indirect op Marcus gebaseerd. Naast Paulus en Marcus is er een derde relatief oude bron, de zogenoemde bron Q. Een tekst met voornamelijk uitspraken van Jezus die door zowel Matteüs als Lucas is gebruikt.

De oudste bronnen, Paulus, Q en Marcus, staan alle drie op afstand van de historische Jezus. Paulus omdat hij Jezus niet zelf gekend lijkt te hebben, en Q en Marcus omdat ze op afstand van de gebeurtenissen staan. Alle vroege bronnen baseren zich op overlevering: informatie van horen zeggen. Dat past ook bij het beeld van Jezus zoals dat in de evangeliën naar voren komt. Alle nadruk ligt op het horen van zijn woorden, het zien van zijn daden, het geloven in zijn missie en het doorvertellen ervan. Het is allemaal van horen zeggen. Niets werd er opgeschreven, niets werd vastgelegd. Behalve het bordje boven het kruis: ‘de koning van de Joden’ – door de Romeinen.

Het is pas een volgende generatie die het verhaal op schrift stelt. Maar dan is de situatie inmiddels sterk veranderd. Als Marcus schrijft, is er een wijdvertakte, uitgebreide christelijke beweging die Jezus vereert als hemelse Heer. De opstanding van Jezus, zijn hemelse positie en zijn spoedige terugkeer horen bij de vaste overtuiging van de vroege kerk.

Ja, zeggen historische onderzoekers dan, het kan niet anders of dit diepgewortelde geloof van de vroege christenen heeft de evangeliën – de verhalen over Jezus – diepgaand beïnvloed. Eenvoudig gezegd: het geloof in Jezus als de opgestane Heer kleurt, met terugwerkende kracht, alle verhalen over Jezus’ aardse optreden. Dus als een historicus terug wil naar de Jezus van rond het jaar 30, dan moet hij ‘achter’ die christelijke bronnen zien te komen, toen Jezus in de ogen van zijn tijdgenoten nog Jezus van Nazaret was, en velen zich verbijsterd afvroegen waar zijn autoriteit, macht, aanzien en wijsheid vandaan kwamen.
 
Instrumenten
Er zijn in de laatste eeuwen diverse methoden en technieken bedacht om ‘achter de schermen’ van de evangeliën te kijken. Sommige zijn breed geaccepteerd, andere zijn omstreden. Het bekendste en minst omstreden instrument is de meervoudige attestatie, het voorkomen van een bepaald element rond Jezus in meerdere, van elkaar onafhankelijke, bronnen. Op basis van dit criterium menen historici, bijvoorbeeld, dat het zeker is dat Jezus ‘gezalfde’ (messias, christos; een koninklijke titel) werd genoemd, want je komt deze titel in vrijwel alle vroege bronnen tegen. Na die vaststelling begint het redeneren: het is onwaarschijnlijk dat hij die titel pas na zijn dood kreeg, want sterven aan een kruis staat in het scherpst denkbare contrast met alles wat men toen van de messias verwachtte. Dat impliceert dat Jezus waarschijnlijk al tijdens zijn leven als messias werd gezien. Waarschijnlijk zagen (bepaalde?) mensen hem als messias in de zin van de ideale toekomstige koning van een binnenkort bevrijd Israël. En terecht of niet, dit is inderdaad de aanklacht (‘koning van de Joden’) op grond waarvan Jezus werd gedood volgens de evangeliën.
De technieken om achter de bronnen te kijken zijn geen wondermiddelen om ‘authentiek’ en ‘secondair’ materiaal simpel van elkaar te scheiden, maar hulpmiddelen om gradaties van waarschijnlijkheid aan te geven.
 
De evangeliën en hun karakteristieken
Waar je in elk geval rekening mee moet houden is dit: elk van de vier evangelisten heeft gekozen voor een eigen opzet, een eigen insteek van het verhaal. Ze schreven, zo wordt aangenomen, voor verschillende lezersgroepen en in uiteenlopende omstandigheden. Elk van de vier evangeliën geeft daarmee een eigen portret van Jezus. Binnen het onderzoek naar het Nieuwe Testament wordt daarom al een paar eeuwen lang bij ieder evangelie steeds de vraag gesteld: Wat wil de schrijver er precies mee vertellen? Wat wil hij zijn lezers duidelijk maken? Waarom vertelt hij het verhaal over Jezus op deze manier?
Een bekend voorbeeld is het messiasgeheim in Marcus. In het boek Marcus lezen we vaak dat Jezus mensen of onreine geesten streng verbiedt om bekend te maken wie hij is (de messias, de afgezant van God) en wat voor bijzondere dingen hij doet (genezingen, dodenopwekking). Daarmee laat Marcus zien dat Jezus niet zelf zijn populariteit creëerde – het was hem niet om de aandacht te doen. En nog belangrijker: Marcus werkt hiermee stap voor stap toe naar het moment dat Jezus’ identiteit wél bij iedereen bekend mag worden. Eerst moet duidelijk worden dat Jezus’ messiasschap een lijdend messiasschap is. Hij zal niet als overwinnaar naar Jeruzalem trekken, maar hij moet lijden, sterven en opstaan uit de dood. Pas als je deze invulling van zijn messiasschap scherp voor ogen hebt, kun je zijn messiasschap verkondigen. Marcus houdt zijn lezers dus voor dat Jezus inderdaad de messias is, maar dat zijn messiasschap – tegen de gangbare verwachting in – lijden, dood en opstanding omvat. 
De afgelopen honderd jaar zijn tekstuitleggers van Marcus het grotendeels met elkaar eens dat dit ‘messiasgeheim’ hoort bij Marcus’ vertelling. Je kunt het niet één-op-één terugprojecteren op de historische Jezus. In dat geval is de kwestie niet ‘Waarom wil Jezus zijn identiteit geheimhouden?’ maar: ‘Waarom vertelt Marcus het verhaal op deze manier?’  
Wie de evangeliën wil gebruiken voor een reconstructie van de historische Jezus, moet hun eigenaardigheden en karakteristieken goed kennen. Dat is trouwens ook op zichzelf een boeiende vraagstelling: welke boodschap draagt elk van de evangelisten uit met zijn werk?
 
Diversiteit aan bronnen
Naast de evangeliën zijn er andere bronnen. Er is de archeologie van Galilea, die ons veel kan leren over de leefwereld van de Joden waarbinnen het verhaal van Jezus zich afspeelt. Er is de Joodse literatuur, die ons leert over de godsdienstige beleving, de ideeën, voorstellingen en verwachtingen in die tijd. Er zijn de vondsten van Qumran, die – daar is iedereen het inmiddels over eens – een schat aan informatie opleveren over het toenmalige Jodendom.
 
Flavius Josephus
En dan is er ook het werk van Josephus. Zijn boeken zijn inderdaad van grote waarde om het historische decor beter te begrijpen. Maar ook bij hém moet je de vraag stellen: wat leert zijn werk ons precies? Omdat Josephus voor Fik Meijer zo’n centrale rol speelt, ga ik er hier iets dieper op in.

Josephus leefde van 37 tot circa 100 na Christus. Zijn Joodse naam was Joseph ben Mattias, en hij hoorde bij de hogere klasse in Jeruzalem. Hij was betrokken bij de Joodse opstand tegen de Romeinen die in 66 na Christus begon, als militaire generaal in Galilea. Toen de Romeinen Galilea binnenvielen bood Josephus met zijn mannen verzet in het stadje Jotapata. Al snel werd hun verzet gebroken. Veel Joden kwamen om, maar Josephus viel levend in handen van de Romeinen. De Romeinse generaal Vespasianus doodde hem niet, maar hield hem als gevangene bij zich. Toen Vespasianus naar Rome vertrok om zich te mengen in de strijd om het keizerschap na de dood van Nero, was het aan zijn zoon Titus om de stad Jeruzalem in te nemen. Tijdens de jaren van het beleg van Jeruzalem veranderde Josephus’ positie van die van gevangene in vertrouweling en beschermeling van Titus.

Terug in Rome, toen de strijd gewonnen was, werd Josephus niet door de straten gevoerd in de triomftocht als overwonnen vijand. Integendeel, hij bleef een beschermeling van de keizerlijke familie, de Flavianen. Hij kreeg hun naam: Flavius Josephus. Zijn leven als ‘Romein’ begon, hij woonde in het huis waar Vespasianus zelf had gewoond en bleef tot zijn dood beschermeling van de familie – de opeenvolgende keizers Vespasianus, Titus en Domitianus. Josephus zag zichzelf ongetwijfeld nog steeds als een Jood. Maar zijn volksgenoten zagen hem als een verrader. Zijn vroegere sociale banden waren doorgesneden.

In Rome begint Josephus’ carrière als schrijver. In 79 voltooit hij zijn eerste grote werk: De Joodse Oorlog. In de jaren daarna werkt hij aan een nog veel omvangrijker werk: De oude geschiedenis van de Joden, voltooid in 94. Josephus schrijft zijn boeken voor een Romeins publiek. Wat hij schrijft over de geschiedenis tussen 200 voor Christus en het eind van de Joodse opstand in 70 na Christus, is fascinerend. Voor wie houdt van geschiedenis is het lezen van De Joodse Oorlog absoluut een aanrader. Josephus is een kundig en meeslepend verteller.

Er zijn wel een paar factoren om rekening mee te houden. Josephus vertelt het verhaal over de Joodse oorlog op zo’n manier dat het zijn eigen optreden daarin verklaart: hij maakt duidelijk hoe en waarom hij de kant van de Romeinen kiest, zijn eigen hachje redt, en in feite de Romeinen helpt om de opstand succesvol te beëindigen. De rollen die hij iedereen toebedeelt in zijn verhaal leren ons vooral over zijn waarheid, zijn kijk op de zaak: revolutionaire figuren (boeven, tuig en geteisem volgens Josephus) werpen zich op als leiders, slepen de verarmde bevolking mee en zetten de bovenlaag voor het blok; de Romeinse bestuurders in Palestina zijn stuk voor stuk incapabel en wreed, en gooien voortdurend olie op het vuur; de Joodse aristocratie (waartoe hijzelf behoort) doet alles om de opstand te voorkomen, en, als dat niet meer kan, om die in goede banen te leiden; Romeinse aristocraten zoals Vespasianus en Titus zijn rechtvaardig, ze houden niet van geweld, en ze zijn in feite instrumenten in Gods hand, om zijn zondige volk te straffen. Josephus zelf is de nieuwe Jeremia die de onvermijdelijke verwoesting van Jeruzalem en de tempel aanzegt. Niet toevallig is het een spontane profetie waaraan hij zijn leven te danken heeft: als hij oog in oog met Vespasianus staat, voorspelt hij dat Vespasianus de nieuwe keizer zal worden.

Josephus neemt een lange aanloop in de tijd en beschrijft de decennia vóór het uitbreken van de opstand als een opeenvolging van revolutionaire oprispingen volgens een vast patroon: revolutionair tuig misleidt arme mensen en sleept ze mee, en Romeinse bestuurders in Palestina nemen keer op keer de verkeerde beslissingen en maken het allemaal erger. Zo vertelt hij een helder verhaal, maar in hoeverre dit patroon klopt, zou natuurlijk onderwerp van bespreking moeten zijn.

Daarbij schrijft Josephus voor een Romeins publiek. Het gaat over een tijdperk in het Jodendom dat voorbij is. De tempel is verwoest, en het daarop gebaseerde godsdienstige leven – de offercultus, de tempelfeesten, de cultische kalender, de priesterdienst, het is allemaal weg. Josephus schetst zijn publiek een beeld van het Jodendom van vóór 70 waarvan hij verwacht dat ze het kunnen behappen, dat ze kunnen plaatsen. Hij schetst begrijpelijkerwijs een versie toegesneden op zijn publiek.

Dit alles maakt zijn werk niet minder interessant, maar je moet niet verwachten daarin een kant-en-klare typering aan te treffen van ‘het Joodse decor’ waarin je vervolgens Jezus kunt plaatsen.
 
 
3. Waarom stelt Fik Meijers boek mij teleur?
 
Over Josephus
Dat laatste is nu precies wat Fik Meijer wél doet in het eerst deel van zijn boek. In deel 1 van zijn boeken lezen we in feite een navertelling van Josephus. Heel boeiend, maar hoe kan Josephus’ relaas zonder enig voorbehoud, zonder kritische bevraging, doorgaan voor ‘het decor’  waartegen de gebeurtenissen uit Jezus’ leven zich afspelen? Als er íemand een eigen waarheid heeft en een eigen agenda voert met zijn geschiedschrijving dan is het Josephus. En je kunt het hem moeilijk kwalijk nemen dat hij aan zijn Romeinse publiek een versie van de Joodse godsdienst en geschiedenis voorschotelt die voor hen begrijpelijk, behapbaar en aanvaardbaar is. Dat doet niets af aan zijn belang als bron. Maar het moet je weging van wat hij ons vertelt beïnvloeden, en dat gebeurt bij Meijer niet of nauwelijks.
Bovendien, waarom stelt hij alleen die ene bron centraal? Alsof er geen vondsten in Qumran zijn gedaan. Alsof er geen Joodse literatuur naast Josephus bestaat. Alsof de archeologie ons niets te vertellen heeft. Die exclusieve aandacht voor één bron, vind ik moeilijk te verdedigen.
 
Over de evangeliën
In het tweede en grootste deel van het boek gaat het over Jezus. Hier bespreekt Fik Meijer de vier evangeliën. En hier gebeurt iets geks. Ik heb hierboven geschreven over de bronnenproblematiek. Fik Meijer weet daar wel van, maar hij doet er weinig mee. Nergens gaat hij dieper in op wat de verschillende evangelisten beogen met hun verhaal. Zijn beschrijving van het leven van Jezus is voor een groot deel een samenvatting van wat hij in de evangeliën aantreft. Hij gebruikt ze kris kras door elkaar, vermengt ze soms, brengt een eigen rangschikking aan in de gebeurtenissen (die hij niet verantwoordt), vat de stof samen, brengt soms een kritische noot in (bij de maagdelijke geboorte en bij de wonderen van Jezus) – hij put er naar believen uit om zijn verhaal te vertellen. Een reconstructie kun je dit niet noemen, eerder een vrije hervertelling.
 
Zijn kritische omgang met zijn bronnen is terloops, zonder veel argumentatie. Zoals bekend worden de vier evangeliën alle gedomineerd door wat we kunnen noemen een ‘hemelse plot’, achter alle gebeurtenissen zit Gods plan. Dát haalt Fik Meijer weg uit zijn hervertelling (zonder dat te benoemen en te bespreken) en hij ruilt het in voor menselijke, psychologische redeneringen. Dat werkt bijvoorbeeld zo. In Marcus 1:12-13 lees je dat Jezus, direct nadat hij door Johannes gedoopt is, door de Geest naar de woestijn wordt gedreven, veertig dagen lang, waar hij door Satan op de proef wordt gesteld, leeft tussen de wilde dieren en verzorgd wordt door de engelen. Fik Meijer filtert de Geest, de engelen en de wilde dieren eruit. Blijft over: Jezus verblijft een tijdje in de woestijn. Waarschijnlijk gevlucht na de gevangenneming van Johannes de Doper. Wat deed hij er? Meijer denkt: worstelen met de gedachte dat hij Gods Zoon was en met de vraag hoe hij daar de mensen van kon gaan overtuigen. Hij heeft het zwaar. Dat geven de latere evangelieschrijvers beeldend weer met de verzoekingen van Satan. Zo laten ze zien: wie Satan kan weerstaan, kan ook die gehate Romeinen het hoofd bieden. Dat noem ik: de evangeliën naar Josephus toepraten.
 
Veel tekstuitleggers kijken anders tegen deze passage in Marcus aan: voorafgaand aan Jezus’ publieke optreden krijgt hij Gods Geest, en met de verzoeking in de woestijn wordt duidelijk gemaakt dat in het optreden van Jezus achter de schermen de hoogste en sterkste machten aan het werk zijn. Jezus wordt gedreven door de Geest en zijn werkelijke vijand is Satan. Achter de conflicten verderop in het verhaal, tussen Jezus en de godsdienstige leiders, zit dus een dieper conflict. Het verhaal over Jezus, zo maakt Marcus meteen duidelijk, is van een kosmische en wereldomvattende betekenis: de beslissende strijd tussen goed en kwaad. En het leert je ook al meteen iets over de hoofdpersoon: hij houdt stand in een zware beproeving, hij heeft zich bewezen. De mensen om hem heen zullen zich gaan afvragen waar zijn autoriteit vandaan komt – de lezer kent het antwoord. 
 
Maar als je niet gelooft dat het de Geest is die Jezus naar de woestijn dreef en ook niet dat hij daar door Satan werd lastig gevallen, waarom zou je dan wél aannemen dat hij naar de woestijn ging, maar dan om een andere reden? Ja, alles kan, maar het is pas overtuigend als er een goede analyse en argumentatie achter zit. Dat kom je in dit boek erg weinig tegen. Meijer wil het de lezer vooral niet moeilijk maken. Hij vertelt het verhaal uit de losse pols, een mix van evangeliesbeschrijving, eigen invulling, psychologisering en de geschiedvisie van Josephus als model. 
 
Jezus’ dood
Het wordt interessant bij hét moment waar Jezus’ leven en Josephus’ visie op de geschiedenis bij elkaar komen: bij Jezus’ dood aan het kruis. Dat Jezus door de Romeinse bestuurder Pilatus tot de kruisdood is veroordeeld, is een historisch feit. De kruisdood was een straf voor, onder anderen, oproerlingen, revolutionaire figuren (of mensen die daarvoor doorgingen of met succes van zulke praktijken beschuldigd werden). Veel onderzoekers denken dat de evangeliën de rol van Pilatus kleiner voorstellen dan die waarschijnlijk was. Meerdere bronnen (waaronder Josephus en Philo) typeren Pilatus als een hard en wreed bestuurder. Waarom zou hij zijn macht niet hebben laten gelden als hij meende dat Jezus werkelijk onschuldig was? Bovendien hebben de evangelisten een goede reden om het op deze manier voor te stellen: het was in hun tijd van groot belang om duidelijk te maken dat de christenen geen revolutionaire figuren waren. Weliswaar was Jezus gekruisigd, maar eigenlijk wisten alle betrokken inclusief de Romeinse bestuurder dat hij geen enkel politiek gevaar voor Rome vormde. Voor Pilatus stond zijn onschuld vast. Zo stellen de evangelisten het voor.

Veel onderzoekers hebben het vermoeden dat hier misschien meer aan de hand was. Maar wat precies? De aanklacht tegen Jezus luidt dat hij de koning van de Joden zou zijn. Een politieke pretendent, een bevrijder-messias. Het oudste evangelie, Marcus, maakt duidelijk dat dit een volkomen verkeerde kijk is op Jezus’ messiasschap. Dat is van een heel ander type. Hoe zit dit?

Doordat Fik Meijer Josephus’ geschiedvisie volgt – ‘gespuis met leiderschapspretenties en mooie verhalen verleidt het arme deel van het volk om zich te verzetten tegen de brute, zich misdragende Romeinse bestuurders in Palestina’ – masseert hij ook Jezus in de richting van zo’n gewelddadige anti-Romeinse vecht-messias. Is dat terecht? Jezus kreeg inderdaad de doodstraf die daarbij past, je ziet bij Marcus de gevoeligheid op dit punt, en het past in de ‘mal’ van Josephus. Is de zaak daarmee rond? Nee, het is te simpel. Die ‘mal’ van Josephus zou eerst zélf onderwerp van discussie moeten zijn. Zijn visie is overtuigender naarmate we dichter bij de Joodse opstand komen, in het jaar 66, maar voor de periode ervoor is het de vraag: was rebellie een terugkerend fenomeen of is het de tunnelvisie van Josephus? Bovendien vinden we in de bronnen over Jezus geen aanwijzingen voor de gedachte dat hij gewapend verzet tegen de Romeinen propageerde.

Wat wél zou kunnen is dat Jezus en zijn aanhang door de Joodse leiders en de Romeinse bestuurders gezien werden als bedreiging voor de orde en stabiliteit, en dat Jezus daarom werd gedood. Per slot van rekening werd de titel messias voor hem gebruikt (zie boven), wat bij sommigen de indruk kon wekken dat zijn optreden op een revolutie kon uitlopen.

Om Jezus naar de ‘mal’ van Josephus te praten, vult Meijer de situatie in met speculaties over Jezus’ aanhang. Die hadden nu wel genoeg mooie woorden van Jezus gehoord en wilden eindelijk actie. Tijd om de Romeinen eruit te slaan. En om zijn geloofwaardigheid tegenover zijn aanhang niet te verliezen moest Jezus daar wel in meegaan. Dit is speculatie om het plaatje rond te krijgen.
 
Jezus’ opstanding
Tot slot kunnen we wél iets over Jezus zeggen dat Meijer niet ziet. Historici en tekstuitleggers zijn het erover eens: het staat als een paal boven water dat in de boodschap van Jezus de naderende komst van Gods nieuwe wereld een hoofdrol speelde. Jezus leefde en sprak vanuit een sterke eschatologische verwachting. Dat speelt geen rol in het boek van Fik Meijer. Het valt namelijk buiten het decor zoals Josephus het schetst. Meijer heeft er geen oog voor. Hij schrijft geregeld dat hij Jezus’ boodschap maar vaag vindt. Hij heeft geen oog voor het eschatologisch zelfbewustzijn van Jezus. Dat wreekt zich het sterkst in het slotgedeelte van het boek als het gaat over de opstanding. Daar kan Meijer als seculier historicus niets mee. Goed, opstanding als buiten-historisch verschijnsel is een kwestie van geloof. Maar het opstandingsgeloof van de volgelingen van Jezus is een verschijnsel dat je historisch zou moeten kunnen duiden. Dat lukt Meijer niet. Hij schrijft er de vreemdste dingen over, zoals: ‘ze moesten iets verzinnen’. Alsof de leerlingen na Jezus’ dood een reünie houden en met elkaar bespreken: jammer dat het zo is afgelopen, of wacht, kunnen we nog iets verzinnen? Kunnen we er nog een mooie draai aan geven? Maar het opstandingsgeloof kwam niet uit de lucht vallen. Het is niet alleen iets van ná Pasen. Het geloof dat een rechtvaardige die lijdt en gedood wordt, door God in zijn hemelse heerlijkheid wordt opgenomen, bestond al lang in de Joodse traditie. Dat was geen vergezocht idee. Al helemaal niet voor iemand die je als profeet, als afgezant van God zou kunnen zien.

Als Jezus zijn missie als door God gestuurd beschouwde en de spoedige komst van Gods nieuwe wereld aankondigde, ligt het voor de hand dat hij en zijn leerlingen ook de goede afloop van God verwachtten. Er is dan alle reden om een basale continuïteit te zien tussen het opstandingsgeloof na Pasen en hoe Jezus door zijn volgelingen werd gezien vóór Pasen.
 
De zoektocht naar de historische Jezus is een ingewikkeld vraagstuk. Iedere serieuze poging verdient respect, ook het boek van Fik Meijer. Maar zonder een doordachte en overtuigende bronnenanalyse kom je er niet. In feite negeert Fik Meijer de problematiek zoals die hierboven is geschetst. De vier evangeliën zelf zijn op hun manier overtuigend voor wie mee gaat met hun claims over wie Jezus werkelijk is en wat zijn messiasschap inhoudt. Wie daarentegen wil proberen om als historicus zo goed mogelijk te beschrijven hoe het publieke leven van Jezus eruit zag, moet zich allereerst realiseren dat deze klus buitengewoon moeilijk is. Veel moeilijker dan Fik Meijers boek het voorstelt.
 
 
4. Is er iets beters aan te raden op dit terrein?
 
Ja, volgens mij wel. Een jaar geleden las ik het boek van Jona Lendering, Israël verdeeld. Hoe uit een klein koninkrijk twee wereldreligies ontstonden. Dit gaat over het Jodendom tussen 180 voor Christus en 70 na Christus. Alles komt hierin voorbij: Josephus, de Joodse oorlog, Qumran, de historische Jezus, de evangeliën, Paulus. Degelijk behandeld voor een breed geïnteresseerd publiek. Dit boek is eveneens fraai uitgegeven bij Athenaeum. Het is nét iets dikker dan het boek van Meijer en heeft meer noten. Maar het legt alles haarfijn uit, is perfect te volgen, en eveneens vlot geschreven. Het is iets pittiger kost, maar die extra inspanning is een zinvolle investering. Lendering neemt alle beschikbare bronnen erbij, weegt ze, geeft de lezer inzicht in de bronnenkritiek, zijn methode en zijn technieken. Hij komt met afwegingen die vaak overtuigend zijn en die een consistent verhaal opleveren.

Natuurlijk hoor je een uitgebreide bespreking zoals deze af te sluiten met een verzuchting: de situatie op de Nederlandse boekenmarkt is beroerd. Populaire boeken over Jezus schieten vaak flink te kort; we blijven maar wachten op een leesbaar boek over de historische Jezus van iemand die het speelveld overziet en de vragen overtuigend behandelt. Maar ik zou ook zeggen: als u tot die tijd uw nieuwsgierigheid niet kunt bedwingen, lees dan het boek van Lendering.

Dr. Matthijs de Jong is nieuwtestamenticus bij het Nederlands Bijbelgenootschap en vertaler van de Bijbel in Gewone Taal

Verantwoording en tips om verder te lezen

  • Hoe begon het historisch onderzoek naar Jezus? Wie hier meer over wil lezen kan terecht bij de klassieker over dit onderwerp: Albert Schweitzer, Geschichte der Leben-Jesu-Forschung (Tübingen, 1913).
  • Heeft Jezus echt bestaan? Recentelijk betoogde Edward van der Kaaij dat Jezus geen historisch persoon was (De ongemakkelijke waarheid van het Christendom. De echte Jezus onthuld; Soest, 2015).
  • Bert Jan Lietaert Peerbolte schreef een kritische bespreking van dit boek: ‘Het geding om de historiciteit van Jezus: Edward van der Kaaij in perspectief,’ Nederlands Theologisch Tijdschrift 69 (1015), 87-101.
  • Voor een goed inleidingsboek over deze kwestie, zie Bart D. Ehrman, Did Jesus Exist? The Historical Argument for Jesus of Nazareth (New York, 2012).
  • De ethische plicht van de historicus? Over de zoektocht naar de historische Jezus als historische plicht, zie de blog van prof. Annette Merz,   
  • Wat zijn de valkuilen en moeilijkheden bij het beschrijven van de historische Jezus? Prof. Annette Merz, hoogleraar Nieuwe Testament aan de PThU (Groningen), een autoriteit op dit terrein, sprak erover in haar oratie
  • Wat schrijft Paulus over Jezus? Zie de serie blogs van Cor Hoogerwerf op zijn weblog: . Op deze weblog staan daarnaast goede bijdragen op het onderzoeksveld van de historische Jezus.
  • Welk licht werpen de Dode Zeerollen op het toenmalige Jodendom? Een prachtig overzichtsboek is Mladen Popović (red.), De Dode Zeerollen: Nieuw licht op de schatten van Qumran (Zwolle, 2013)
  • Hoe gaan we om met Josephus als bron? Meer over deze kwestie: Steve Mason, ‘What is History? Using Josephus for the Judaean-Roman War’, in: Mladen Popović (red.), The Jewish Revolt against Rome. Interdisciplinary Perspectives (Leiden, 2011), 155-240.
  • Waar kan ik lezen over de aspecten die in het boek van Fik Meijer onderbelicht blijven? Als suggestie noem ik enkele artikelen van prof. Henk Jan de Jonge, em. hoogleraar Nieuwe Testament uit Leiden, die hier vrij beschikbaar zijn.
    • ‘Ontstaan en ontwikkeling van het geloof in Jezus’ opstanding’ (1989);
    • ‘De opstanding van de Jezus: de joodse traditie achter een christelijke belijdenis’ (1991);
    • ‘The Historical Jesus View of Himself and of his Mission’ (1993)
    • ‘Visionary Experience and the Historical Origins of Christianity’ (2002).  
  • Meer lezen over de historische Jezus: waar moet ik beginnen?
    • Een breed overzicht biedt Jona Lendering, Israël verdeeld. Hoe uit een klein koninkrijk twee wereldreligies ontstonden (Athenaeum 2014).
    • Een goede eerste kennismaking met de bronnen: Marinus de Jonge, Het verhaal van Jezus volgens de bronnen (Maarssen,1997)
    • Een van de beste standaardwerken op dit terrein: E.P. Sanders, The Historical Figure of Jesus (Londen 1996)
    • Een stevig boek voor de liefhebber: Dale C. Allison Jr., Constructing Jesus: Memory, Imagination and History (Grand Rapids, 2010).

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.26.9
Volg ons