22De HEER zei tegen Mozes: 23‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat zij de Israëlieten met deze woorden moeten zegenen:
24“Moge de HEER u zegenen en u beschermen,
25moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn,
26moge de HEER u zijn gelaat toewenden en u vrede geven.”
27Wanneer zij mijn naam over het volk uitspreken, zal Ik de Israëlieten zegenen.’