Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Gezichten met een boodschap

Bijbeltekst(en)

1Hier volgen de woorden van Jeremia, de zoon van Chilkia, afkomstig uit een priestergeslacht uit Anatot in het gebied van Benjamin. 2De HEER richtte zich tot hem in het dertiende jaar dat koning Josia, de zoon van Amon, over Juda regeerde. 3Ook sprak Hij tot hem tijdens de regering van koning Jojakim, de zoon van Josia, en in de jaren daarna, tot het einde van het elfde regeringsjaar van Sedekia, de zoon van Josia. In de vijfde maand van dat jaar werd Jeruzalem in ballingschap weggevoerd.

Jeremia geroepen

4De HEER richtte zich tot mij: 5‘Voordat Ik je vormde in de moederschoot, had Ik je al uitgekozen, voordat je de moederschoot verliet, had Ik je al aan mij gewijd, je een profeet voor alle volken gemaakt.’ 6Ik riep: ‘Nee, HEER, mijn God! Ik kan het woord niet voeren, ik ben te jong.’ 7Maar de HEER antwoordde: ‘Zeg niet: “Ik ben te jong.” Richt je tot iedereen naar wie Ik je zend en zeg alles wat Ik je opdraag. 8Wees voor niemand bang, want Ik zal je terzijde staan en je redden – spreekt de HEER.’ 9En de HEER strekte zijn hand uit, raakte mijn mond aan en zei tegen mij: ‘Hiermee leg Ik mijn woorden in jouw mond. 10Nu, op deze dag, geef Ik je gezag over alle koninkrijken en volken, om ze uit te rukken en te verwoesten, te vernietigen en af te breken, of om ze op te bouwen en te planten.’

11De HEER richtte zich tot mij: ‘Wat zie je, Jeremia?’ Ik antwoordde: ‘Ik zie een amandeltwijg.’ 12‘Dat zie je goed,’ zei de HEER. ‘Zo zeker als een amandelboom in het voorjaar uitbot, zo zeker laat Ik mijn woorden uitkomen.’

13De HEER richtte zich opnieuw tot mij: ‘Wat zie je?’ Ik zei: ‘Ik zie een gloeiend hete kookpot, die vanuit het noorden overhelt.’ 14Toen zei de HEER: ‘Vanuit het noorden zal onheil over alle inwoners van dit land worden uitgestort. 15Ik roep de volken van alle koninkrijken uit het noorden op – spreekt de HEER. Ze zullen dit land binnenvallen en hun tronen voor de poorten van Jeruzalem zetten, rondom de muren en om alle andere steden van Juda. 16Ik zal de Judeeërs vonnissen voor al het kwaad dat ze hebben gedaan. Ze hebben Mij verlaten, wierook gebrand voor andere goden en geknield voor wat ze zelf gemaakt hebben. 17Jij, Jeremia, maak je gereed en zeg hun alles wat Ik je opdraag. Laat je door hen geen angst aanjagen, anders zal Ik jou angst aanjagen in hun bijzijn. 18Ik maak je nu tot een vestingstad en een ijzeren zuil, tot een bronzen muur om stand te houden tegen het hele land: de koningen en leiders van Juda, de priesters en het volk. 19Ze zullen je bestrijden, maar je niet overwinnen, want Ik zal je terzijde staan en je redden – spreekt de HEER.’

Jeremia 1-1NBV21Open in de Bijbel

‘Wat zie je, Jeremia?’ Jeremia 1:11b

Bij de roeping van Jeremia tot profeet wordt Gods opdracht niet alleen voelbaar gemaakt (God raakt zijn mond aan), maar ook zichtbaar. Waarschijnlijk viel het oog van de nieuwe profeet op iets in zijn omgeving, waaraan God een boodschap verbindt. Het gaat om twee dingen die hij ziet, en het patroon is beide keren hetzelfde: vraag wat Jeremia ziet – antwoord – uitleg

In vers 11 ziet Jeremia een amandeltwijg. Het woord voor ‘amandelboom’ klinkt in het Hebreeuws bijna hetzelfde als dat voor ‘waken over’. God zal waken over zijn woord, Hij zal zorgen dat de woorden die Jeremia namens Hem spreekt werkelijkheid worden. In vers 10 staat dat het een boodschap van oordeel en onheil zal zijn, maar ook van heil en een nieuw begin

In vers 13 ziet Jeremia een pot, waarin iets wordt gekookt. De pot staat scheef, zodat de vloeiende, kokende inhoud over de rand druipt. De richting waaruit dat gebeurt, is het noorden. De betekenis die God hieraan geeft, is dat de vijanden van Juda uit het noorden zullen komen. De Assyriërs kwamen uit deze richting, evenals later de Babyloniërs, die een eind zouden maken aan de staat Juda en de stad Jeruzalem zouden veroveren.

Bij een aankondiging van oordeel en onheil wordt in de Bijbel altijd een reden gegeven. In Jeremia 7:5-9 staat een uitvoerige opsomming van de zonden van het volk. Deze opsomming komt neer op een ernstige overtreding van alle tien geboden, zowel tegenover de naaste als tegenover God. Naast Hem aanbad men andere goden, zoals de Kanaänitische vruchtbaarheidsgod Baäl. Dat was een grove belediging voor de enige God van hemel en aarde, die een speciale relatie was aangegaan met Israël. De Israëlieten hadden dat verbond, gesloten met Mozes op de Sinai, verbroken en daarop volgt Gods oordeel, zoals al voorzegd was in het boek Deuteronomium. Toch verbreekt God van zijn kant het verbond niet, want Hij laat Jeremia ook beloften uitspreken over heil dat Hij na het oordeel zal geven, zoals in de hoofdstukken 30-33.

Het volk van Israël moest boete doen en zich opnieuw tot God bekeren. Is er iets waarvan jij afstand wilt doen in deze veertigdagentijd?

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.14
Volg ons