24Zij weigerden het begeerlijke land
en stelden geen vertrouwen in zijn woord.
25Ze bleven klagend in hun tenten
en wilden niet luisteren naar de HEER.
26Hij hief zijn hand en zwoer
hen te doden in de woestijn,
27hun nazaten te verspreiden onder de volken,
te verstrooien over alle landen.
28Zij verbonden zich aan de Baäl van de Peor
en aten van offers voor de doden.
29Ze griefden Hem met hun gedrag,
en onder hen brak een plaag uit.
30Pinechas stond op en kwam tussenbeide,
en de plaag werd bedwongen.
31Het is hem toegerekend als rechtvaardigheid,
van geslacht op geslacht, tot in eeuwigheid.
32Zij wekten zijn toorn bij het water van Meriba
en brachten Mozes in moeilijkheden,
33want toen zij zich verzetten tegen Gods geest,
sprak hij overhaast en onbezonnen.
34Zij roeiden de volken niet uit
die de HEER hun had aangewezen,
35vermengden zich zelfs met hen
en namen hun gewoonten over,
36vereerden hun godenbeelden
en raakten verstrikt in hun netten.
37Zij brachten hun zonen en dochters
ten offer aan de demonen
38en vergoten het bloed van onschuldigen,
het bloed van hun zonen en dochters,
geofferd aan de beelden van Kanaän.
Een stroom van bloed ontheiligde het land.
39Zij werden onrein door hun daden,
overspelig was hun gedrag.
40Toen ontstak de HEER in toorn,
Hij gruwde van zijn volk, zijn liefste bezit.
41Hij gaf het in de macht van vreemde volken,
zij werden overheerst door hun haters,
42onderdrukt door hun vijanden,
en moesten zwichten voor hun macht.
43Vele malen kwam Hij hen bevrijden,
maar zij volhardden in opstandig gedrag
en zonken weg door eigen schuld.
44Toch zag Hij naar hen om, telkens
als Hij hen hoorde klagen in hun nood.
45Hij dacht weer aan zijn verbond met hen,
zo trouw was Hij dat Hij deernis voelde
46en medelijden wekte bij allen
die hen hadden weggevoerd.
47Red ons, HEER, onze God,
breng ons bijeen uit de andere volken,
dan loven wij uw heilige naam
en verkondigen trots uw roem.
48Geprezen zij de HEER, de God van Israël,
van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Laat het hele volk antwoorden: ‘Amen!’
Halleluja!