23Hij stapte in de boot en zijn leerlingen volgden Hem. 24Plotseling begon het meer enorm te kolken, zodat de boot bijna door de golven werd verzwolgen. Maar Jezus sliep. 25Ze maakten Hem wakker en riepen: ‘Red ons, Heer, we vergaan!’ 26Hij zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo angstig, kleingelovigen?’ Toen stond Hij op en sprak de wind en het water bestraffend toe, en het meer kwam geheel tot rust. 27De mensen stonden verbaasd en zeiden: ‘Wat is dit toch voor iemand, dat zelfs de wind en het water Hem gehoorzamen?’
28Toen Hij aan de overkant in het gebied van de Gadarenen kwam, liepen Hem vanuit de grafspelonken twee bezetenen tegemoet. Ze waren zo gevaarlijk dat niemand daarlangs kon gaan. 29Ze begonnen te schreeuwen en te roepen: ‘Wat hebben wij met Jou te maken, Zoon van God? Ben Je hier gekomen om ons pijn te doen nog voordat de tijd daarvoor is aangebroken?’ 30Een eind verderop werd een grote kudde varkens gehoed. 31De demonen smeekten Hem: ‘Als Je ons uitdrijft, stuur ons dan naar die kudde varkens.’ 32Hij antwoordde hun: ‘Vooruit!’ Ze verlieten de twee mannen en trokken in de varkens. Toen stormde de hele kudde van de steile helling af het meer in, en de dieren kwamen om in de golven. 33De varkenshoeders sloegen op de vlucht, en toen ze in de stad kwamen vertelden ze alles, ook wat er met de bezetenen gebeurd was. 34Nu trok de hele stad uit, Jezus tegemoet. En toen ze Hem zagen, verzochten ze Hem dringend hun gebied te verlaten.