16De mannen van Saul die bij Gibea in Benjamin op de uitkijk stonden, zagen wat er gebeurde: er ontstond een golf van paniek en de menigte rende heen en weer. 17Daarop beval Saul de mannen die bij hem waren: ‘Laat iedereen aantreden en zoek uit wie er ontbreekt.’ Het bleek dat Jonatan en zijn wapendrager er niet waren. 18‘Breng de ark van God hier,’ zei Saul tegen Achia. De ark van God bevond zich namelijk op dat moment in het kamp van de Israëlieten. 19Maar terwijl Saul met Achia sprak, zwol het rumoer in het kamp van de Filistijnen nog aan en daarom trok hij zijn bevel weer in. 20Saul en zijn mannen verzamelden zich en stortten zich in de strijd. De verwarring was zo groot dat de Filistijnen het zwaard tegen elkaar opnamen. 21Zelfs de Hebreeën die zich al jaren eerder bij de Filistijnen hadden aangesloten en aan hun kant meevochten, bedachten zich en kozen nu de kant van de Israëlieten onder Saul en Jonatan. 22En toen de Israëlieten die zich in het bergland van Efraïm schuilhielden hoorden dat de Filistijnen op de vlucht sloegen, zetten ook zij de achtervolging in, en ze bleven hen op de hielen zitten. 23Zo schonk de HEER Israël die dag de overwinning.