33Luister naar een andere gelijkenis. Er was eens een landheer die een wijngaard aanlegde en hem omheinde. Hij groef er een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Toen verpachtte hij hem aan wijnbouwers en ging op reis. 34Tegen de tijd van de druivenoogst stuurde hij zijn knechten naar de wijnbouwers om zijn vruchten in ontvangst te nemen. 35Maar de wijnbouwers grepen de knechten, ze mishandelden er een, doodden een ander en stenigden een derde. 36Daarna stuurde de landheer andere knechten, een grotere groep dan eerst, maar met hen deden ze hetzelfde. 37Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. 38Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: “Dat is de erfgenaam! Kom op, laten we hem doden en zo zijn erfenis opstrijken,” 39en ze grepen hem vast, gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. 40Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat moet hij dan met die wijnbouwers doen?’ 41Ze antwoordden: ‘Hij moet die ellendelingen een ellendige dood laten sterven en de wijngaard verpachten aan andere wijnbouwers, die de vruchten wel aan hem afdragen wanneer het daar de tijd voor is.’ 42Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Hebt u dit nooit in de Schriften gelezen:
“De steen die de bouwers afkeurden
is de hoeksteen geworden.
Dankzij de Heer is dit gebeurd,
wonderbaarlijk is het om te zien.”
43Daarom zeg Ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen, en gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen. 44Wie over die steen struikelt, valt te pletter, en degene op wie die steen valt, wordt vermorzeld.’
45Toen de hogepriesters en de farizeeën zijn gelijkenissen hoorden, begrepen ze dat Hij over hen sprak. 46Ze wilden Hem graag gevangennemen, maar ze waren bang voor de reactie van de menigte, die Hem voor een profeet hield.