14Samuel riep de Israëlieten op om naar Gilgal te gaan en daar het koningschap plechtig te bevestigen. 15Heel het volk ging naar Gilgal, waar Saul ten overstaan van de HEER als koning werd ingehuldigd. Ze slachtten dieren voor een vredeoffer ter ere van de HEER en Saul vierde uitbundig feest met alle Israëlieten.
1 Samuel 12
1Toen sprak Samuel het volk als volgt toe: ‘Ik heb uw verzoek ingewilligd en gedaan wat u hebt gevraagd: ik heb een koning over u aangesteld. 2Hier is de koning die u voortaan voor zal gaan. Ik ben oud en grijs geworden en mijn zonen staan hier voor u. Zelf ben ik u vanaf mijn vroegste jeugd tot op de dag van vandaag voorgegaan. 3Hier sta ik. Zeg mij nu ten overstaan van de HEER en zijn gezalfde: Heb ik ooit iemand zijn rund afgenomen? Heb ik ooit iemand zijn ezel afgenomen? Heb ik ooit iemand uitgebuit of mishandeld? Heb ik me ooit door iemand laten omkopen om oogluikend iets toe te staan? Mocht dat zo zijn, dan zal ik het u vergoeden.’ 4Maar het volk antwoordde: ‘U hebt ons niet uitgebuit, u hebt ons niet mishandeld en u hebt nooit iets van iemand aangenomen.’ 5Toen zei Samuel: ‘De HEER en zijn gezalfde zijn er vandaag getuige van dat u mij niets te verwijten hebt.’ Het volk antwoordde: ‘Zo is het!’ 6‘Ja,’ vulde Samuel aan, ‘de HEER die Mozes en Aäron heeft aangesteld en uw voorouders uit Egypte heeft geleid. 7En nu wil ik u rekenschap vragen. Sta op, dan houd ik u hier ten overstaan van de HEER de weldaden voor die Hij u en uw voorouders heeft bewezen. 8Toen uw voorouders na Jakobs komst naar Egypte de HEER te hulp riepen, stuurde Hij hun Mozes en Aäron. Zij leidden hen weg uit Egypte en bezorgden hun hier een woonplaats. 9Maar later vergaten uw voorouders de HEER, hun God, en daarom leverde Hij ze uit aan Sisera, de bevelhebber van het leger van Hasor, en aan de Filistijnen en de koning van Moab. Toen die oorlog tegen hen voerden, 10riepen ze de HEER te hulp en zeiden: “We hebben gezondigd! We hebben de HEER de rug toegekeerd om de Baäls en Astartes te vereren. Bevrijd ons uit de greep van onze vijanden, dan zullen we U weer dienen.” 11En de HEER stuurde Jerubbaäl, Bedan, Jefta en mij, Samuel. Zo bevrijdde Hij u uit de greep van de vijanden die u omringden; en u kon hier onbezorgd wonen.