Het einde komt
1De HEER richtte zich tot mij: 2‘Mensenkind, dit is wat God, de HEER, zegt over het land van Israël:
Het einde komt, het dringt door tot in je verste hoeken.
3Nu is voor jou het einde aangebroken,
Ik zal mijn woede op je koelen, je straffen voor je daden,
je laten boeten voor je gruwelijk gedrag.
4Ik zal onverbiddelijk zijn en geen medelijden hebben,
je zult boeten voor je daden, je wangedrag keert zich tegen je –
jullie zullen weten dat Ik de HEER ben!
5Dit zegt God, de HEER:
Er komt een ramp, een ramp als nooit tevoren,
6-7het einde komt, het nadert, het is daar,
het einde komt, de ondergang voor jullie die dit land bewonen.
De dag dat er paniek heerst is nabij,
de tijd dat de vreugdekreet verstomt op de bergen.
8Weldra stort Ik mijn toorn over je uit, koel Ik mijn woede op jou,
Ik zal je straffen voor je daden, je laten boeten voor je gruwelijk gedrag.
9Ik zal onverbiddelijk zijn en geen medelijden hebben,
je zult boeten voor je daden, je wangedrag keert zich tegen je.
Jullie zullen weten dat Ik, de HEER, het ben die jullie geselt.